Bibliotheek » Ach Lieve Tijd - West-Friesland » Deel 2: Westfriezen en hun verkeer » pagina 39
Via deze afrit bereikten de bewoners van Andijk de Westfriese
Omringdijk. In de boerderij was de slagerij van Jan Vriend gehuisvest. Toen deze foto in 1894 werd
gemaakt, werd de weg nog verlicht met petroleumlampen. (VVOA)
Op de wegen in de directe omgeving van de stad kwam al het verkeer uit de verre omstreken
samen. Het stadsbestuur besloot daarom de kapot gereden wegen te verharden. Zo werd in 1607 de Koepoortsweg
van een bestrating voorzien.
Voor het voetgangersverkeer was bestrating van een complete weg natuurlijk niet nodig. Wandelaars hadden
voldoende aan beplanking van de wegen gedurende de winter. Dat betekende dat er langs de modder- of kleiweg
een smal voetpaadje werd aangelegd, bestaande uit aan elkaar gelegde houten planken. In 1629 gebeurde
dat in Terdiek, waar de bewoners op kosten van het dorpsbestuur in bezit kwamen van 205 houten delen
van goede kwaliteit om er het paadje mee te beplanken vanaf de banscheiding met Oude Niedorp. Daar mocht
dan niet met karren over gereden worden.
Later werden de paden in de dorpen vervangen door voetstraatjes met, in het midden een paardenpadje
van 2½ steen en een looppad van 3½ steen breed. De aanwonenden waren verplicht het straatje
te vegen, te spoelen en te schrobben. In de winter moest er sneeuw worden geruimd. Zonder bemodderde
schoenen of klompen bereikte de bevolking dan de dorpskerk of de stad.
De groei van het transport na 1500 bleef niet tot het wegverkeer beperkt. Lag in het waterrijke
West-Friesland de schuit als transportmiddel immers niet meer voor de hand? In een schuit paste in
één keer een lading waarvoor anders ettelijke wagens moesten rijden. Om de scheepvaart
gaande te houden, moesten de vaarten en sloten wel goed op diepte zijn. Dit betekende een eindeloze
strijd tegen bagger en waterplanten. Vissers waren ook geen graag geziene gasten in druk bevaren
waterwegen. Hun netten hinderden niet alleen de scheepvaart, maar belemmerden ook de doorstroming
waardoor de vaarten sneller dichtslibden.
Na 1650 kreeg vooral de Hoornse Vaart tussen de ringsloot van de Heerhugowaard en de singel rond
Alkmaar een kwalijke reputatie. Door deze vaart perste zich al het scheepvaartverkeer dat van de
Langedijk, Schagen, Barsingerhorn, Oude en Nieuwe Niedorp, Winkel, Opmeer, Spanbroek en Hensbroek
voer op Amsterdam en Haarlem. Alkmaar had niet veel op met die drukte. Dat de dorpen zelf in Haarlem
bier insloegen, betekende immers minder afzet voor de Alkmaarse brouwerijen.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.