Bibliotheek » Ach Lieve Tijd - West-Friesland » Deel 9: Westfriezen en hun boeren » pagina 218
Kastelein Huiberts van de Roode Leeuw liet boven zijn herberg een zware zolder maken, zodat de
bezoekers daar dertig paarden extra konden stallen.
Thijs Koeter (links) en Piet Vos uit Aartswoud onderbraken het dorsen van de bonen even
voor de fotograaf. (C. Modder, Aartswoud)
De welvaart resulteerde ook in het overgaan naar gezamenlijke kaasbereiding. Boerinnen werden
daardoor verlost werden van de dagelijkse druk van het kazen. Een tiental boeren bracht zijn melk met
paard en wagen of met hondenkarren iedere dag naar een fabriekje op het eigen dorp om samen kaas te
maken. Deze zogeheten dagkaasfabriekjes, aanvankelijk gevestigd in stolpboerderijen, maakten alleen
kaas. De eerste kaasfabriekjes stonden te Oudorp in 1884 en rond 1890 in Schagen, onder andere in de
boerderij De Miede van Pieter Boekel.
Binnen een tiental jaren rookte bijna in ieder dorp de schoorsteen van een kaasfabriek.
De plukkers van de kruisbesoogst van 1927 in de tuin van de familie Buishand
uit Benningbroek. Ook toen verdiende de jeugd met het plukken van de bessen een zakcentje: één cent per
kilo. Op de foto brengt mevrouw Buishand-Molen – een van de oprichters van het Westfries Genootschap
– de harde werkers koele verfrissing. De groene en dus harde kruisbessen waren bestemd voor
verwerking tot jam. Ze werden in manden naar de veiling in Zwaag gebracht, die ‘Bangert en
Omstreken’ heette. Maar eerst gingen de bessen nog in de wanmolen om de blaadjes uit de manden
te verwijderen. (G. Bijpost, Sijbekarspel)
Daarna kwamen de grote zogeheten zoetfabrieken, zoals Aurora te Opmeer in 1914 en West-Friesland te Lutjewinkel in
1916. Hier werd kaas en boter gemaakt van melk die twee keer per dag bij de veehouders werd opgehaald.
Van de afgeroomde avondmelk was een tijdlang op de boerderijen nog boter gekarnd. Aan het begin van
de Tweede Wereldoorlog waren vrijwel alle zuivelactiviteiten uit de boerderijen verdwenen.
Ook in de tuinderij brak de moderne tijd door. In juli 1887 was er veel vraag naar bloemkool, maar
het aanbod was gering door de koude zomer. Langedijker schippers brachten de groenten naar de stad.
Tuinder Dirk Jongerling uit Zuid-Scharwoude wist niet goed aan welke schipper hij zijn bloemkool zou
meegeven om de beste prijs te krijgen. Op 29 juli zei schipper J. Dirkmaat van de Langedijk tegen
Jongerling: ‘Als je wilt weten wat je groenten echt waard zijn, dan moet je ze veilen.’
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.