Bibliotheek » Ach Lieve Tijd - West-Friesland » Deel 11: Westfriezen en hun vertier en vermaak » pagina 262
Kwam het wel tot een bruiloft, dan was de aard van het feest vooral afhankelijk van de financiële situatie. De minst bedeelden gingen naar de kerk en het raadhuis en dronken thuis koffie of thee met familieleden en buren. Mensen met een modaal inkomen hielden een gastdag, waarin de officiële formaliteiten waren opgenomen. Bij de beter gesitueerden, en dat waren in de praktijk vooral de boeren op het platteland, voorzagen bruid en bruidegom zich van ‘speelnoten’, die een speciale functie hadden. Meestal waren het een broer of zuster met vrijster of vrijer.
Er was onderscheid tussen speelnoot hoog en speelnoot laag. De speelnoot hoog trad op als een soort
ceremoniemeester, de speelnoot laag begeleidde de gasten. Zij assisteerden het bruidspaar tot en met
het trouwfeest, waarbij ze als getuigen optraden.
Als op de trouwdag 's ochtends het vaste werk af was, reed het bruidspaar met ouders en gasten in hun
beste kledij in allerlei soorten wagens naar de herberg. Daar hadden de speelnoten de tafels dan al
klaar gemaakt. Voor de bruidegom was er een lange Goudse pijp versierd met bloemetjes, en het zingen
begon. De gasten smeerden de keel met boerenjongens, waarbij allen dezelfde lepel gebruikten. Om twaalf
uur kreeg men witte bollen met ham en verse krentenbollen, voordat het aanstaande paar met familie en
bekenden naar kerk en raadhuis vertrok voor het ja-woord. Vervolgens keerde men terug naar de herberg
en ging het feest tot in de late avond door. Te middernacht verdween het bruidspaar heimelijk om bij
familie ofkennissen een paar uurtjes naar bed te gaan. De feestvierders gingen 's nachts door en haalden
de geliefden 's ochtends op ‘onder het laken’, dat aan vier versierde stokken boven het
paar werd gehouden. Na een copieus middagmaal keerden de gasten pas tegen negen uur 's avonds huiswaarts.
‘Uit schooien gaan’: eeuwenlang was dat in West-Friesland een bekend begrip. Het betekende
dat een jongeman op zondagavond een meisje ging opzoeken. Soms had hij haar al eerder gezien, soms
had hij alleen maar van haar gehoord. Vond zij het prettig dat hij er was, dan verliet hij de woning
meestal niet voor de zon opkwam.
Deze gewoonte viel niet bij iedereen in goede aarde. Dat bleek in 1880 bij de komst van een nieuwe
pastoor op Zwaagdijk. Die gaf op een zondagochtend in zijn preek aan de meisjes de waarschuwing het
mannenbezoek niet verder te laten komen dan de drempel. Daarover bestaat de volgende anekdote:
‘Die Sundegeivend zag Saitje d'r Klaas al op 't streitje ankome, en ze gong gauw nei de deur.
Buiten smoesde ze wat mit mekaar. En 't end was dat ze nei de boet gonge. Maandesochens gong vader
te melke, en daer zag hai, dat 'r wat bai de boetdeur verrinneweerd was. “Saitje!” riep
vader, “kom er 's opperdan! Maidje, deer weet je meer van of!”. “Ja, vader, Jan
mocht ik niet over de drumpel leite. Die in de boetdeur lag een beetje los, dat ik en Jan hewwe hem
er maar uitbroken....”.’
Zulke uitbundige trouwpartijen zijn verleden tijd. Anders is dat met de Abrahamviering. Familie, vrienden, buren en kennissen brengen een man die vijftig jaar wordt om twaalf uur 's nachts een zo luidruchtig mogelijke hulde, eerst op straat en dan binnen. Zij geven hem een smakelijke pop als Abraham cadeau, die op specifiek Westfriese wijze is bereid. Tegenwoordig krijgt ook een vrouw die vijftig jaar wordt zo'n pop, Sara geheten. De forse pop – door de bakker uit boterdeeg gesneden en gevuld met een soort spijs – is een kunststuk op zich dat zonder rijm niet compleet is. Elke bakker had zijn eigen rijmvoorraad. In Blokker gebruikte een bakker jarenlang dit gedicht:
Abraham kwam over de brug
Met de 50 op zijn rug
Maar wij hopen dat hij niet zal staken
Maar eerst de 100 vol zal maken.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.