Twintig eeuwen West-Friesland, de Westfriezen en hun dagelijks leven
Je kon ze ook laten belezen. Dan werd er een bezweringsformule uitgesproken. Een neusbloeding stopte
door een sleutel in de achterkant van de nek te leggen. Kiespijn ging over door te spoelen met brandewijn
of jenever. Een kruidnagel in de holle kies stoppen was ook een probaat middel. Oorpijn verminderde
als men warme slaolie in het oor liet lopen of een gekneusd koolblad op de schelp legde. Wie verkouden
was, moest een ei zo'n 48 uur in de azijn laten liggen en daarna klutsen met suiker. Eén lepel
deed wonderen! Maagklachten verminderden door kalmoeswortelthee te drinken. ‘Sprôse’
lippen (ruw, gebarsten door de kou) werden ingesmeerd met verse reuzel of uierzalf. Behalve de haarlemmerolie
gebruikten ook veel mensen de ‘fisselpot’ van Klaas Ursem (1802-1883) uit Nibbixwoud. Dat
was hét middel tegen etterende, onnatuurlijke kanalen in de huid. De onsmakelijke pasta is
nóg steeds verkrijgbaar; de bereidingswijze is een goed bewaard familiegeheim.
Sinds het begin van de 19de eeuw is het recept voor de fistelpot in handen van de familie
Ursem uit Nibbixwoud. Een fistel is een wond aan de huidoppervlakte, meestal het gevolg van een ontsteking.
De wond is nauwelijks te genezen, maar zieke Westfriezen vertrouwden op de fistelpot. Fistelboer Klaas
Ursem (1867-1959) hield onder andere spreekuur in Hoorn, Schagen en zelfs in Amsterdam. Zijn zoon Jan
(1902-1966) stond met de fistelpot elke dinsdag op de markt van Purmerend. (A.A.G. Smit, Wognum)
Vrouwenoproer in Venhuizen
1672 staat bekend als het rampjaar. Ons land werd bedreigd door vijandelijke aanvallen. Het gevaar
kwam uit zee en over land. Alle weerbare manschappen werden opgeroepen het vaderland te verdedigen.
Ook in Venhuizen kwam de oproep ter sprake. De hoplieden hadden orders gekregen dat ze er voor moesten
zorgen dat alle weerbare mannen in (Ooster)Leek scheep gingen om naar Den Helder te varen. Ieder moest
voorzien worden van honderd kogels, drie pond ‘bussepoeder’ en vier dagen ‘mondkost’.
Dit kwam de vrouwen ter ore en die organiseerden, door op ketels te slaan en te roepen, een vrouwenopstand.
De volgende morgen trokken de meeste vrouwen, gewapend met degens en vorken, naar de huizen der hopmannen,
‘op boete van zes guldens’. Eén vrouw was met lege handen gekomen. Ze kon kiezen of
delen: direkt ‘geweer’ halen of de vork, waarmee ze door de rokken geprikt werd, zou door
het lijf gaan. Ze koos eieren voor haar geld. Weldra verschenen er enkele schutters die de hoplieden
wilden spreken. Maar aangezien de vrouwen hun huizen bezet hielden, ging dat niet door. De vrouwen
zwichtten niet voor het gezag en de meeste schutters dropen af. De hoplieden en burgemeesters zagen
geen kans manschappen te mobiliseren. Uiteindelijk werden er acht vrijwilligers gehuurd en naar Den
Helder gezonden. In De Streek ging het er net zo aan toe.
‘Het kon bar loeve’
In de late Middeleeuwen bevonden de stookplaatsen in de woningen op het platteland zich in het midden
van de ruimte op een stenen gedeelte van de lemen of aarden vloer. Het was een ondiepe kuil, de kolk
genoemd, die bedekt was met haardijzers. Hierop brandde een vuur van takkenbossen, turven of gedroogde
koemest.
Korte tijd hebben de inwoners van Kolhorn geprofiteerd van de ansjovisvangst. Met het inpolderen
van de Wieringermeer in 1930 en de aanleg van de Afsluitdijk twee jaar later was het gedaan met deze
broodwinning. De ansjovis kon niet meer zijn paaiplaatsen in de voormalige Zuiderzee bereiken. Op de
foto zit een groepje ansjovisplukkers aan het kanaal naar Lutjewinkel. Men rust even uit, 't is konkeltoid:
tijd voor de ochtendschaft. (A. Wit, Nieuwe Niedorp)