Bibliotheek » Ach Lieve Tijd - West-Friesland » Deel 13: Westfriezen en hun dagelijks leven » pagina 311
Hij liep dan een blauwtje. Een ander ‘negatief’ seintje voor de jongeman was als ze naar
de tang greep om de haard voor de nacht klaar te maken.
Maar als hij wel in de smaak viel en vader en moeder waren naar bed gegaan, dan ging het vrijlustige
stel naar de koestal waar twee stoelen klaar stonden.
Een andere gelegenheid om een meisje aan de haak te slaan, was de jaarlijkse kermis. Menigeen had
dan gasten over de vloer en de kans was groot dat er ook leuke meisjes uit andere dorpen bij waren.
Vóór de Eerste Wereldoorlog was het gebruik dat de boerendochters aan de ene kant van de
zaal zaten en de burgermeisjes aan de andere kant.
En reken maar niet dat een boerenzoon een tuindersdochter ten dans vroeg. En als een ‘mansig
bouwersknechie’ het in zijn malle hoofd haalde om met een rijke boerendochter de valeta te dansen,
dan wreven de boerenzoons de ‘snotkukel’ wel even onder zijn neus dat hij zijn eigen soort
maar moest vragen. Veertien dagen na de kermis ging men bij het meisje ‘te koffie-ophalen’.
Een oude Westfriese traditie die ook in ere werd gehouden als men met een meisje naar een bruiloft was
geweest.
Toen na 1900 de vrijers mobieler werden, konden ze hun blik verruimen en in omringende plaatsen een
meisje opduiken.
Wat ook voorkwam was het zogenaamde nachtvrijen. ‘Kweeste’ noemde de Westfries het. De
vrijer kroop dan 's avonds of 's nachts door het openstaande raam bij het meisje naar binnen
en dan hoorde hij al gauw of het goed was dat hij de nacht bij haar doorbracht. Volgens zeggen lag zij
dan onder en hij boven de dekens...
Was de losse ‘skarrelderai’ serieus geworden, dan zat er al gauw een trouwerij in. Zo'n
honderdvijftig jaar geleden werden bij een boerenfamilie bruid en bruidegom voor en tijdens de bruiloft
bijgestaan door de ‘speelnoot hoog’ en ‘speelnoot laag’. Dit waren twee paar
(jonge) mensen, doorgaans een broer en/of zuster van de bruid en bruidegom met hun vrijer of vrijster.
Als het bruidspaar in die dagen bij familie te gast ging, werden ze door de ‘speelnoten’
geflankeerd. Het viertal maakte enkele dagen voor het feest roosjes en strikjes en dergelijke dingen
voor de versiering van de bruiloftstafel. Door anderen werd in de avond of nacht voor de bruiloft bij
de voordeur een boog van groen, bloemen, vlaggedoek en linten neergezet.
De bruid werd ‘onder 't laken’, een uit vier versierde stokken en een beddenlaken samengesteld
baldakijn, bij het ouderlijk huis afgehaald; dat was het zogenaamde ‘bruid-opeisen’. Lopend
onder het laken bracht men de bruid naar het rijtuig.
Bruid en bruidegom gingen met de tilbury naar het gemeentehuis om het burgerlijk huwelijk te sluiten,
daarna trouwden ze in de kerk. Het spreekt vanzelf dat eenieder op z'n fraaist gekleed was. De bruid
droeg de kap met het gouden – of als de rijkdom iets minder was, zilveren – oorijzer en
natuurlijk een fraai ‘kleedje’ (jurk). De bruidegom hulde zich in een jas met lange slippen
en droeg een hoge hoed. Zelfs het hoofdstel van het paard was versierd met bonte pluimen en aan de zweep
was een bloem bevestigd.
Bij de herberg verzamelden de gasten zich en betraden stuk voor stuk de feestzaal. Op de tafels stonden de met strikjes versierde kopjes, koffiekannen, tabakspotten, en standaards met Goudse pijpen. In het midden van de hoofdtafel nam het bruidspaar plaats, geflankeerd door de ‘speelnoten’ en voorts zocht een ieder volgens vaste regels zijn plek, waarna het welkomstlied gezongen werd.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.