Bibliotheek » Ach Lieve Tijd - West-Friesland » Deel 13: Westfriezen en hun dagelijks leven » pagina 312
Op 19 april 1883 trouwden Jan Blokdijk uit Harenkarspel en Dieuwertje Galis uit Zwaag. Het
huwelijk werd gesloten in Wervershoof. Het jonge paar kreeg een op glas geschilderde gelukwens, waarop
de onbekend gebleven maker aan het jonge paar een aantal levenwijsheden meegaf.
(WFM)
Niet lang daarna ging de brandewijnkom rond en beurtelings nam ieder een lepel. Rond klokke twaalf
was er een broodmaaltijd, later volgde het warm eten: soep met kluif, kapucijners of grauwe erwten met
rozijnen en boter en griesmeel met ‘bessepent’ toe. Boerenjongens en brandewijn met neut
waren de favoriete dranken. Tussendoor werden er liederen gezongen en wensen naar voren gebracht.
‘Stukkies doen’ was nog niet in. Onder leiding van viool- en basmuziek gingen de beentjes
van de vloer voor de boerenschots en de kruispolka. Na middernacht gingen bruid en bruidegom enige
tijd naar bed, de anderen feestten door tot ongeveer acht uur 's morgens. Daarna werd het bruidspaar
door de ‘speelnoten’ weer ‘onder het laken’ opgehaald en naar de herberg gebracht,
waar het feest doorging tot 's avonds negen uur.
Een meisje van de gegoede boerenstand kreeg als uitzet onder andere mee: hemden, broeken, borstrokken,
onderlijfjes, onder-, boven- en tussenrokken en nachtsokken. Van alles twaalf stuks. De uitzet van een
jongen bestond uit lijfgoed: roodbaaien hemden en broeken die met een bandje onder de knie werden
vastgebonden.
Het pasgetrouwde stel had van de ouders een paar mud rogge gekregen, waarvan de bakker brood bakte. Ook
waren er twee circa 80 cm lange latjes gemaakt, één voor het bruidspaar en één
voor de bakker. Telkens als er een brood werd afgeleverd, legde de bakker de latjes naast elkaar en
maakte hij een kerf in beide latjes. Zo kon hij precies bekijken hoeveel broden ze hadden gehad en of
hij de paar mud rogge al opgebakken had, want hoeveel er uit zo'n zak gingen, wist hij precies.
Zo ging het leven verder, jarenlang, het geluk was dichtbij, totdat er een ziekte toesloeg en er
een donkere tijd aankwam, met soms als gevolg een sterfgeval in de familie.
In 1624 werd te Medemblik een keur opgesteld die verschillende begrafenisrituelen met een ketterse
achtergrond verbood. De doden mochten niet meer rondom de kerk worden gedragen en de klokken mochten
niet meer worden geluid. Dat deden de inwoners van de havenstad altijd om boze geesten te verjagen.
Het klokluiden werd later weer in ere hersteld. Zo stelde het gemeentebestuur van Spanbroek in 1833
vast: ‘Het luiden der klok, zal op verlangen mogen plaats hebben, zoowel bij het overleiden
als begraven telkens zal daarvoor worden betaald ƒ&$nbsp;1,- ten voordeele der algemeene armen.’
Het had wel een andere functie gekregen: enerzijds uitnodigend, anderzijds eerbied tonend voor de dode.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.