Bibliotheek » Ach Lieve Tijd - West-Friesland » Deel 13: Westfriezen en hun dagelijks leven » pagina 314
De kist werd op de schouders grafwaarts gedragen, maar overleden kraamvrouwen droeg men onder de hand. Soms werd er een wit laken over het zwarte doodskleed gehangen. In Andijk onder andere zette men de kist op een boerenwagen. De vrouwen droegen zwarte rouwmantels; de weduwe en oudste kinderen namen óp de kist plaats. Na de begrafenis stonden soep en ‘warme bolle’ klaar; de familie hulde zich nog lange tijd in rouwkleding. De burenplicht bleef nog lang bestaan. De vrouwen legden de dode af en verzorgden de aanzegging, de mannen sloten de kist en fungeerden als dragers. In de loop der jaren verschenen er meer door paarden getrokken zwarte lijkkoetsen op de weg en kwam de begrafenis in handen van een vereniging.
‘Een vrouwehand en 'n peerdetand magge nooit stilstaan’, luidt een bekend Westfries gezegde. Dat geeft aan dat de huisvrouw altijd aan het werk moest zijn. Er kwam heel wat bij kijken om het huishouden – met (veel) opgroeiende kinderen – draaiend te houden. Handige huishoudelijke apparaten had men niet, noch douche of watercloset. Wel bevond zich in veel huizen een kelder om etenswaren koel te houden. De kachel zorgde voor heel wat stof, net als het opschudden van de veren of haverdoppen bedden. Menige huisvrouw roste haar handen stuk op het onverslijtbare wasbord. Wie zich later een wasmachine kon veroorloven, had maandag evengoed geen makkelijke dag, want het voorweken bleef. De houten kuip moest met heet water gevuld worden en met de hand moest men eindeloos veel draaien. Daarna volgde het met de hand uitwringen of door de wringer draaien, bleken, drogen, mangelen met de plank of strijken. Voor dat laatste werden wel bouten gebruikt die met gloeiende kolen gevuld konden worden, later kon men ze op de kachel verhitten. Op een rek werden ook kleren rond de pot- of plattebuiskachel gedroogd. En dan was er natuurlijk de voortdurende zorg voor de (talrijke) kinderen.
Kleren werden meestal zelf gemaakt en verwisselden van eigenaar tot ze geheel versleten waren. 's Avonds zat moeder in het halfduister kousen te stoppen. De verstelmand was nooit leeg. De ‘joôs’ moesten er toch netjes bij lopen, dat was haar eer te na. Bovendien was de sociale controle groot, iedereen kende iedereen, men kende elkaars achtergronden en het was allerminst wenselijk dat er in het dorp ‘praat van kwam’. De avonduren werden ook gevuld met houtsnijwerk, het borduren van merklappen, het maken van knipsels of er werd (van uitgehaalde wol) een paar werksokken of een trui ‘op de pen’ gezet.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.