Bibliotheek » Boeken » Een kijkje in de geschiedenis van Schellinkhout » Pagina 68-72
Een kijkje in de geschiedenis van Schellinkhout
Hoofdstuk III
Inleiding
Letterlijk en figuurlijk nam de kerk een centrale plaats in het dorp in. Vanuit het verleden is dit ook heel goed te verklaren.
Vóór de kerstening, die omstreeks 800 werd voltooid, waren overheid en religie nauw met elkaar verbonden.
Zo was de Friese koning naast opperrechter ook opperpriester. Dit gold ook voor zijn lagere ambtenaren: de frana - een funktie, die te
vergelijken viel met de latere schout - was naast rechter ook priester. Bovendien oefende hij als plaatsvervanger van de koning ook de
funktie van hoogste dorpsbestuurder uit. Na de kerstening van ons gebied ontstond er een scheiding tussen rechtspraak en religie. Er
kwamen aparte rechters en geestelijken, maar op vele manieren bleef duidelijk te merken dat er een nauwe band had bestaan. In vorige
hoofdstukken hebben we daarvan al enkele voorbeelden gezien. Zo stond de Schellinkhouter stadsprivilegekist nog in 1572 in de kerk,
verzamelden de burgers, die werden opgeroepen voor het stemmen van twee burgemeesters, zich op het kerkhof en vonden de
rechtzittingen in vroeger tijden plaats op het kerkhof of bij slecht weer in de kerk; vermoedelijk totdat het eerste raadhuisje werd gebouwd.
Hierna zullen nog meer voorbeelden aan de orde komen van zaken van een naar onze begrippen volstrekt niet-kerkelijk karakter,
waarbij toch de kerk een belangrijke rol speelde.
Oudste gegevens
Over de Schellinkhouter kerk en het kerkelijk leven in die vroegste tijden is echter niets bekend. Voor het eerst wordt de kerk van
Schellinkhout in 1365 genoemd in de archieven van het bisdom Utrecht. Het pastoorsambt werd bij toerbeurt vergeven door de Paus
en door het Domkapittel (één der vijf kapittels van het bisdom Utrecht), d.w.z. dat zij beurtelings de pastoor benoemden.
Dit schijnt voor West-Friesland vrij uitzonderlijk te zijn. Meestal stonden de pastoorsambten in ons gebied ter begeving van de graven van
Holland.
Uiteraard is onderzocht hoe oud de kerk wel is, waarbij is gebleken dat het koor het oudste deel is. Uit bestudering van het daar gebruikte
materiaal en verschillende details, kon met enige waarschijnlijkheid worden vastgesteld dat dit deel van de kerk uit de tweede helft van de
14e eeuw dateert, wat voor West-Friesland vrij vroeg kan worden genoemd. Dit tijdperk komt dus toevalligerwijs overeen met de eerste
schriftelijke vermelding van de kerk van Schellinkhout. Met het bovenstaande is in het geheel niet gezegd dat dus omstreeks 1360 de
eerste kerk van Schellinkhout werd gebouwd. Het is mogelijk dat deze kerk weer werd gebouwd op de fundamenten van een nog oudere
kerk, zoals die b.v. ook in Hem werden gevonden, toen de kerk daar werd afgebroken. De eerste kerkjes waren heel eenvoudig van hout
gemaakt en met stro of riet gedekt. Omstreeks het jaar 1000 werden zij vaak vervangen door kerkjes van tufsteen, die op hun beurt in
de 14e en 15e eeuw weer voor grotere stenen kerken plaats moesten maken.
De eerste geestelijke, die ik voor Schellinkhout heb kunnen vinden, was Gerardus van Zanden. Hij behoorde tot de priesterschap van
West-Friesland, die Gijsbertus de Rietveld op 29 april 1435 erkende als proost van West-Friesland. Het hierboven al genoemde Domkapittel
te Utrecht bezat vanouds de bisschoppelijke rechten in West-Friesland en stelde in verband daarmee een proost over dit gebied aan en, in
samenwerking met hem, een deken voor de gewone rechtspraak. Gerardus van Zanden was vice-curijt van Schellinkhout, wat waarnemend
pastoor betekent. Het schijnt dat dit goedkoper was dan het hebben van een pastoor.
Plattegrond Nederlandse Hervormde Kerk
Uit: De Nederlandse Monumenten van de Geschiedenis en Kunst
Foppe Jansz., pastoor omstreeks 1500
Een tweede geestelijke, waar we iets meer van weten dan van de hierboven genoemde Gerardus is Foppe Jansz. De Enqueste van 1494
vermeldde hem al als pastoor; hij was toen 27 jaar oud. Blijkens de Informacie was genoemde Foppe Jansz. in 1514 nog steeds pastoor.
Als zijn leeftijd werd toen 48 jaar opgegeven, terwijl tevens werd vermeld dat hij omstreeks 23 jaar pastoor was geweest, zodat hij
omtrent 1491 in Schellinkhout was gekomen. Uit het jaar 1514 is ook de naam van de koster van Schellinkhout bekend. In Oudheden van
Noord-Holland wordt vermeld dat deze man Penningzak zou heten; op zich een wat ongebruikelijke naam. Het kosterschap leverde hem
uit de costerijgoederen zeven Hollandse guldens per jaar op.
Dankzij een slepend konflikt over de zgn. precariegelden, dat in 1521 tot een onderzoek in West-Friesland leidde, waarbij verschillende
geestelijken werden ondervraagd, weten we dat in genoemd jaar Foppe Jansz. nog steeds pastoor was. De precariegelden waren min of
meer verplichte bijdragen van alle pastoors bij de aanstelling van een nieuwe proost, die aan die proost betaald moesten worden. Later
werd het een vaste twaalfjaarlijkse bijdrage aan het domkapittel, dat het benoemingsrecht van de proost had. Daartegenover vroegen
de pastoors van de nieuw benoemde proost bevestiging van de vanouds verkregen rechten en hierover ontstonden gedurende een lange
reeks van jaren konflikten. Zo ook in 1521 en het Domkapittel zond zijn kanunnik Franciscus Sonck op onderzoek uit. Hij bezocht o.a. een
aantal pastoors, dat op de hoogte kon zijn van een in 1506 gesloten akkoord en zo kwam hij op 3 oktober 1521 ook bij Foppe Jansz.
De Schellinkhouter pastoor wist zich echter niet bijster veel meer te herinneren. Er was wel eens over een akkoord gesproken en ook wist
hij nog wel dat hij 2 goudguldens moest betalen. De inning van deze precariegelden was in handen van zijn oom, mr. Otto, de deken van
West-Friesland.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.