Bibliotheek » Boeken » Hé, is dat Westfries? » Pagina 118-120
Iets over woordsoorten, woordvorming, woordorde, vervoeging, verbuiging, meervoudsvorming, zinsdelen, uitspraak, enz.
(Ter vergelijking en aanvulling van het hierna volgende uit de grammatica, enz. maken wij de lezer attent op het zeer interessante en gedegen opstel in de 36e Bundel van het Historisch Genootschap 'Oud West-Friesland', blz. 122-132, 'Op verkenning in de Westfriese taaltuin' van de hand van Jan Pannekeet, leraar M.O.-B Nederlands en uitstekend kenner en schrijver van het Westfries).
850. Er zijn enige werkwoorden, waarvan de Wfr. dikwijls een andere verleden tijd gebruikt dan de
Nederlandse. Vaak wordt dan de ie-of i-klank een o-klank. Bv.:
Hij holp me nooit (hielp).
De jas hong aan de muur (hing).
Ze gong te laat weg (ging).
Hij stong of: sting voor de deur (stond).
Piet vong 'n vogeltje (ving).
Ik (ont)vong geld (ontving).
Heb je al geld vongen (ontvangen)?
't Wier me op dat feestje te laat (werd).
Wat gouwen de biggen vandaag (golden)?
Opm.: In West-Friesland hoort men van het Nederlands sprekende deel van de bevolking heel dikwijls
gevangen voor 'ontvangen'. Heb je al geld gevangen of: ingevangen?
Wellicht hoort men dit ook buiten W.Fr.
851. Let 'ns op de vervoeging van 'doen' in het Wfr.
Ik doen dat liever niet (doe).
Jij doene dat liever niet (doet).
Hai doet dat liever niet.
Wai doene dat liever niet (doen).
Zai (mv). doene dat niet (doen).
Hetzelfde geld voor de werkwoorden gaan, staan, slaan en zien. Met 'je' of 'jij' als onderwerp
vóór 't werkwoord geplaatst, gebruikt de Wfr. altijd een vorm van het werkwoord, die op
e eindigt, zelfs bij de werkwoorden in de verleden tijd. Echter niet in omgekeerde woordschikking,
dus niet in de vragende vorm. Het Ned. gebruikt dan in de tegenwoordige tijd de stam + t, maar in de
verleden tijd alleen de van klank veranderde stam. Voorbeelden:
tegenwoordige tijd:
Jij geve niet veel. Maar: Geef jij niet veel?
Jij kinne die man niet (kent).
Je prate maar raak.
Je zegge niet alles.
Jij binne gauw tevreden (bent).
Je gane te hard (gaat).
verleden tijd:
Je gavve m'n gien kans (gaf).
Jij mochte niet komen (mocht).
Je zagge m'n niet (zag).
Je stonde of: stinge in de weg (stond).
Jij wazze te laat (was).
Je ginge of: gonge voetballen (ging).
Jij sloege of: slege te hard (sloeg).
852. De vervoeging van 'zij' in het Westfries:
Ik ben arm.
Jij benne arm (bent).
Hai of zai is arm.
Wai benne arm (zijn).
Zai (meervoud) benne arm (zijn).
Opm.: Voor ben en benne hoort men ook bin en binne.
Het voltooid deelwoord van 'zijn' is in het Ned. 'geweest'; in het Wfr. weest.
Het Ned. gebruikt bij dit deelwoord een vorm van 'zijn' als hulpwerkwoord. Niet een vorm van 'hebben',
zoals het Westfries.
Voorbeelden:
Ik heb nei Hoorn weest (Ned.: ben).
Jij hewwe niet mee weest (Ned.: bent).
Hai heb er nag nooit weest (Ned.: is).
Wai hewwe d'r ook niet weest (Ned.: zijn).
Zai hewwe d'r wel weest (Ned.: zijn).
In zinnen als de onderstaande gebruikt de Wfr. nooit het werkwoord 'zijn' maar 'wezen', dat ook goed
Ned. is:
Zou hij arm zijn? Zou ie arm weze?
Ik zou geen politieagent willen zijn. Ik zou gien pelitieagent weze wille.
,t Kan wel zijn 't Kin wel weze.
Je behoeft geen onderwijzer te zijn om te kunnen rekenen. Je hoeve gien onderwoizer te wezen om
rekene te kinnen.
853. Enkele in het Ned. zwakke werkwoorden worden in het Wfr. sterk vervoegd. Bv. In de bus rees
(reisde) ik met Ketrien Nobel. Ik had al meer keren met 'r meerezen (meegereisd). Ik heb
'r alle goeds toewonsen (toegewenst). Toen ze weg ging heb ik 'r neiwoven
(nagewuifd). Toen ze de weg overstak, snorde er 'n auto rakelings langs haar, ik ees (ijsde)
ervan. Werkelijk, ik heb ervan ezen (geijsd). Maar Ketrien mork (merkte)
het niet. Ze liep gewoon door met 'n roosje op 'r mantel, dat er op de receptie, die ze bijgewoond had,
op vastspolden (vastgespeld) was.
Ook het omgekeerde komt voor; een in 't Ned. sterk werkwoord wordt in 't Wfr. zwak vervoegd. Bv. Hij
bidde (bad) vlug. Hij heeft niet erg devoot bid (gebeden).
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.