Bibliotheek » Boeken » Verdwenen water, gewonnen melk » Pagina 13-15
Door de eeuwen heen is Nederland een toevluchtsoord geweest voor mensen, die elders op deze wereld
aan allerlei vervolgingen werden blootgesteld. Joden uit Portugal, Hugenoten uit Frankrijk – zij
vonden in Nederland een nieuw vaderland, waarin zij zich – vrij van angst, onbedreigd –
een nieuw bestaan konden opbouwen. In het midden van de achttiende eeuw kwam via onze oostgrens zo'n
'displaced person' binnen: Johann Caspar Diedrich Groneman. Hij was zijn land ontvlucht, om aan de
ronselaars van Frederik de Grote te ontkomen. Groneman vestigde zich als organist in Zierikzee en via
Goes belandde hij tenslotte in Zutphen.
Zijn zoon Johannes Ludovicus (29 oktober 1769 - 27 januari 1822) bleef de stad Zutphen trouw. Hij betrok
een pand in de Beukerstraat en vestigde daarin een zaak in drogerijen, koloniale waren en verfwaren.
Daarnaast diende hij de muze als organist en klokkenist. Als waarnemend organist van de Grote Kerk komt
zijn naam zelfs voor in de Geschiedboeken van de Nederlandse muziek. Hij stierf als een vermogend man.
Zijn zoon Johannes Casparus Theodorus (19 januari 1798 - 21 juni 1882) zette aanvankelijk de zaak van
zijn vader voort. Hij was echter meer wetenschapsman dan handelaar. Hij had voor die tijd goed onderwijs
genoten en zich kunnen bekwamen in het Latijn, in de wis- en natuurkunde en het tekenen. In 1848 deed
hij de zaak van zijn vader aan kant en werd instrumentaris en bibliothecaris van het genootschap ter
beoefening van natuurkundige wetenschappen 'De struik wordt eindelijk een boom' te Zutphen, een genootschap,
waarvan hij al vele jaren een grote stuwkracht was, maar waaraan hij zich toen helemaal ging wijden.
Hij hield lezingen en verhandelingen en organiseerde cursussen. Ook gaf hij jarenlang onderricht in
de proefondervindelijke natuurkunde.
Vele jaren ook trad hij op als secretaris van het toentertijd in Zutphen bestaande 'Damesconcert', een
exclusief muziekgezelschap, welks concerten uitsluitend door de voorname lieden uit de stad werden
bezocht. Johannes Casparus sloeg in dat gezelschap, zoals de oude archieven verhalen, 'op voortreffelijke
wijze de pauken'. In 1853 werd hij bovendien nog provisor (en later voorzitter) van het Oude en Nieuwe
Gasthuis en Krankzinnigengesticht.
De wetenschapsman-musicus Johannes Casparus Theodorus Groneman belegde zijn geld in landerijen. Hij
werd eigenaar van de boereplaats 'Het Overdijking' in Leesten, onder Warnsveld. Dat was een drieëndertig
hectare groot complex, waartoe onder meer het buitenplaatsje 'Rusthout' en de daghuurdersplaats 'De
Uitkomst' behoorden. In de buurtschap Oeken bij Brummen bezat hij bovendien nog een bosplaats, 'De
Prinsenberg', en een voormalige veenderij, 'Het Turfveen', samen ongeveer zevenentwintig hectare groot.
Zijn vrouw, Florentia Adriana Francina de Bruin (haar initialen F.A.F. komen we later bij een kleinzoon
weer tegen) bracht het grootste deel van haar leven door op het buiten 'Rusthout' , te midden van de
natuur over de schoonheid waarvan zij zich bij de wisseling der seizoenen telkens opnieuw verbaasde en
waarvoor haar eerbied groeide naarmate haar jaren vermeerderen. Zij werd op 61-jarige leeftijd (in 1862)
door een toen nog ongeneeslijke oogziekte getroffen en volkomen blind.
Uit het huwelijk van Johannes Casparus Theodorus Groneman en Florentia Adriana Francina de Bruin werden
zeven kinderen geboren: vijf zoons en twee dochters, van wie één zoon reeds enkele maanden
na de geboorte overleed. De oudste van die zoons was Johannes Ludovicus Theodorus. Hem zullen wij straks
verder op zijn zo rijk gevulde levenspad volgen.
Eerst even naar zijn drie broers. Daar is zijn een jaar jongere broer Isaac (1832 - 1912). Na een paar
jaar de lessen aan het gymnasium te hebben gevolgd, trok hij als vijftienjarige knaap het zeegat uit.
Als kajuitsjongen maakte hij met het galjoot 'Anna Maria' van de firma Broen en Co. te Amsterdam een
reis naar Suriname en terug. Veilig in ons land teruggekeerd ging hij aan de toenmalige klinische school
te Rotterdam pharmacie studeren en in 1856 mocht hij de titel 'plattelands geneesheer en stedelijk heel-
en vroedmeester' voeren. Hij begon een eigen praktijk in Zutphen, werkte nadien in Vorden en vertrok
daarna naar Giessen, Duitsland, waar hij promoveerde. In 1858 scheepte hij zich wederom in, nu echter
als passagier. Zijn bestemming was het voormalige Nederlands-Oost-Indië. Na een met goed gevolg
afgelegd examen mocht hij zich chirurgijn-majoor bij het leger noemen. Tenslotte belandde hij in Djokjakarta,
waar hij werd benoemd tot lijfarts van de sultan. In die functie kreeg hij de kans, om zijn vele (en
rijke) talenten ten volle te ontplooien.
Als jongen had hij zich al dikwijls beziggehouden met het schrijven van gedichten en met de voordrachtskunst.
Op Java schreef hij tal van werken van letterkundige- en zeer veel verhandelingen van medische en sociale
aard. De door hem ontwikkelde choleratherapie (toediening van creoline) verwekte grote beroering in de
internationale medische wereld. Hij kreeg harde aanvallen te verduren en moest in deze medische strijd
tenslotte het onderspit delven. Hij ging zich actief bezighouden met opgravingen, onderzoek en bewaring
van de vele voorwerpen, die de oude Hindoecultuur in de Vorstenlanden op Java had achtergelaten. Zo
had hij een werkzaam aandeel in het ontraadselen van de vele geheimen van de Boroboedoer, het wereldberoemde
monument van de Hindoecultuur bij Djogjakarta. Dr. Isaac Groneman publiceerde er zeer veel over. Zijn
tekst verduidelijkte hij met zelf vervaardigde illustraties. Hij werd ook op dit gebied een internationaal
erkende autoriteit. Voor zijn grote verdiensten werd hij ondermeer benoemd tot officier in de Orde van
Oranje Nassau. Ook kende de koning van Siam hem de zelden verleende medaille voor wetenschappelijke
verdiensten toe.
Zijn tweede broer was de zeven jaar jongere Florentius Goswin (1838 - 1929). Op vijfentwintigjarige
leeftijd promoveerde hij tot doctor in de wis- en natuurkunde. Hij werd leraar aan de rijks hogere
burgerschool te Groningen, welke school hij vervolgens nog zesendertig jaar als directeur diende. Pas
op 69-jarige leeftijd werd hij rustend burger.
Zijn derde broer was de negen jaar jongere Hendrik Jan Herman (1840 - 1908). Als drieëntwintigjarige
legde hij met gunstig gevolg het examen voor civiel ingenieur af. Hij volgde zijn broer Florentius
Goswin naar Groningen, waar hij leraar werd aan dezelfde school.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.