Bibliotheek » Boeken » Verdwenen water, gewonnen melk » Pagina 126-130
In het familie-archief op Groenhoven vonden we onder meer het volgende opstel van de hand van mej. A. P. Groneman. Het geeft op zo'n fijne manier een indruk van de sfeer op het bedrijf en van de relatie tussen mej. Groneman en haar toen 81-jaar oude oom Florentius, dat wij het, ter afronding van het eerder geschetste beeld, hier onverkort menen te moeten afdrukken. Het lijkt ons bovendien een goede afsluiting van ons relaas over de grote verdiensten van de familie Groneman, omdat het ons oom en nicht zo duidelijk als levende, gevoelige mensen voor ons neerzet. Hier volgt het stuk, geheel ongewijzigd:
21 september 1951
Op deze zachte herfstdag zijn Oom en ik de weiden ingegaan. We hebben stil gestaan: eerst bij de jonge
stieren. 'Zie je deze rug, dat kruis wat zeg je er wel van? En kijk, dat is mijn favoriet'.
'Pas op dit plankje. Zo nu hier langs. Eerst naar het andere huis: de muur bekijken, die Dorus stuk
had geschuurd en nu is vernieuwd. Een mooi gezicht weer. Zo, en nu naar binnen, de kamers van het nieuwe
stel zien. Ze hebben het er aardig, niet? Ja, deze trap is weggewerkt nu door dit nieuw beschot. Je
moet niet vragen wat het kost. Maar goed, het is gebeurd en het is een verbetering. Deze dikke paal
hier moet wel over honderd jaar al zijn. Nee, welk hout het is, dat weet ik niet, maar goede diensten
heeft hij wèl gedaan. Hier, jij de stok en ik de vork; nu naar de box. Hier staat dan de stier,
die ik verkopen wil – loop er heel kalm langs, we moeten hem niet schrikachtig maken – en
is 't hier aan het eind niet opgeruimd? En dáár – we zijn weer buiten aangekomen
– staat dan 't jongste tweetal. Deze? Een paar dagen oud. Hij bevalt me wel. Ja jongens, stil
jullie maar. Ga je mee? Hier is het hek, dat ik vertimmerd heb. Ja, natuurlijk, ik heb het zelf gedaan;
de biels gelegd, de plankjes gespijkerd en nu is het weer opgeknapt.
En hier staat nu de grote stier. Toe jongen, sta niet zo in de aanval; laat je eens goed bekijken. Ja,
deze houd ik zelf. Kom we gaan weer verder, dit hek langs. Loop jij achter me? We nemen dit pad'.
'Wat is dat witte daar, Oom?'
'0, een zwam, die zeker in de wal is gegooid. En hier laat ik de schapen grazen. Kijk, ze komen al.
Is dat niet zeldzaam, zo mak als ze zijn? Dat komt van het voeren een poos geleden. Ja, voel eens in
die vacht en zie je die brede ruggen? Ja, bepaald tekort komen ze niet. Twintig... wacht, ik tel er
negentien. Even de kijker er bij'.
'Nee Oom', bij dat groepje daar staat achter nummer vier nummer vijf. Ze zijn er heus'.
'Ja, warempel. Nu mogen ze hier vreten. Ik houd ze tot de volgende zomer. Ze helpen me mijn gras op
peil houden en bovendien zijn ze op 't ogenblik al heel wat meer waard dan bij inkoop'. We schuifelen
nog een plankje over en zijn dan bij het jongvee aangeland. 'Hé, hé jij; kijk zulke
bokkesprongen. Die komt altijd het eerste op me af. Nu houd je je stok maar schuin naar achter en blijf
je de punt bewegen om ze wat op afstand te houden. Anders kunnen ze 't niet laten hun liefde te betuigen.
En wat zeg je er wel van? Ga hier eens achter staan. Zie je die rug, is 't geen lust? En dit is de
uitverkorene. Toe jij, ga nu eens even die greppel uit. Vooruit, jij moet je toch laten zien voor Anneke
– zo is het goed ja. En deze en die daar wil ik nog verkopen. Het zijn de minste, maar anders
loopt er toch geen enkele bij, die ik niet héél graag zie en je kunt dan ook misschien
begrijpen hoe de bezoekers dit koppel op 't ogenblik een lust voor het oog vinden. Kom, nu naar achter.
Kijk, wat vliegt daar? Wat zou er met hem zijn? Het is een taling; hier, de kijker.
0, dat werkje wacht al zo lang; ik moet hier nodig eens grond heen brengen om de opstap makkelijk te
maken. Wacht, ik zal even proberen. Zo, op deze pol kan ik staan. Geef me je hand, dan stap jij er op.
Klaar... Waar is 't beestje nu. Zou hij toch zijn weggevlogen?'
'Nee, Oom, dan zou ik het vast hebben gehoord. Stil, daar zit hij, weggedoken in 't gras'.
Plotseling een wild gefladder. En wat op 't land een vleugellamme leek, werd op het water een trots,
snel wegzwemmend dier. 'Kijk de golven, de v-vorm, die hij achterlaat. Ja, dat mag ik altijd graag zien;
de dieren in de natuur. Daarom vergeet ik mijn kijker ook zelden. Zo, nu de dijk op. Hè, een
frisse wind hier. Daar zie je dus het bouwland weer... Tjonge, ze zijn daar nog aan het dorsen. Ze
treffen het beter dan ik in vroeger tijd, maar wéét dat nu maar van te voren. Daar loopt
een groepje vrouwen. Nee, het zullen wel geen bezoeksters zijn. Ze gaan te vlug, er is daar zeker
gewerkt. Ja, dat nieuwe dak daar moet dan van de proefboerderij in het voormalige Jodenkamp zijn. Het
huis was gespaard tijdens de inundatie in '45, maar is nadien afgebrand. Veel daken kan je niet meer
zien in 't groen: dat ene rode daar anders niet. Alles zit bijna ingepakt in het groen.
Zo, nu zoeken we de luwte op aan deze kant. Misschien ga ook jij hier even zitten: we kunnen zo nog
even rustig kijken. Lekker, nog in 't zonnetje. Altijd toch een aardig gezicht'.
'0 Oom, hoéveel malen zal deze wandeling gemaakt zijn in je leven, met alle, vele bezoekers,
en wat genoten ze er altijd van. Maar het is ook bijzonder...'
Het vee, nog grazend in het vallend licht van de namiddag: het groen, het frisse nog van de weiden,
de strodaken hoog in geboomte gebed, de oude vertrouwde weg in de verte, een auto, een fietser, als
stipjes vooltbewegend, langs de stammen van de iepenrij.
'Rust, rust, 0 wonder vreemd gerucht'.
'Ziezo, blijf jij misschien nog hier, dan moet ik daar nog dat gras wat omwijd gooien, anders vreten
de beesten er helemaal niet meer van'.
'Och Oom, toe, blijf nu zitten. Denk nu maar, dat het dit ene uur niet nodig is'.
'Ja maar, het moèt. Ik... of wacht, ik zou het morgenochtend Wiebe kunnen vragen. Vooruit, dan
blijf ik nog. Wat? Glij jij naar beneden? Hier, dan leg ik achter je de vork neer; steun nu op de steel
dan houdt het tegen – is 't zo goed?'
'Ja Oom'. En je kijkt en wordt stil – en ondergaat intens dit ganse samen-zijn nu je zó
zeer beseft, dat eens zulk samenkomen niet meer mogelijk zal zijn. Soms is het bijna, of zo'n uur reeds
het doorleven van herinneringen is – vreemd... en vervuld van stille vreugde...
'Genoeg zo? Kom, dan gaan we nu de koeien nog langs. Het melken is gebeurd, we kunnen ze zo mooi bekijken
nog. Zie je, hoe ze allemaal dit op komen: hun eerste gang naar achter toe'.
En wéér sta je stil. Van beest tot beest... en volgt wat wordt verteld. 'Deze heeft nu
pas gekalfd. Wacht, dit touwtje bij de staart, het kan bezeren. Morgen moet het er af. Zo moet je altijd
weer opletten: is er altijd weer wat na te gaan. Toe jij, ga eens beter staan. Zie je, hoe harmonisch
van bouw dit diertje is. Zo jong, nu kan je ook beginnen melk te geven'.
En je luistert aandachtig; alsof je goed beseft dat niet te mogen missen. En vlugger gaan de voeten
dan weer huiswaarts: langs de hopen mest, die de machine zal verspreiden over 't land. En dan binnen
de andere stem van haar, die lang al heeft gewacht.
'Wat zijn jullie lang weggebleven'.
'Ja, we hebben aan de dijk gezeten en alles zijn we langs gegaan'. Dan zitten we aan tafel. Uit het
raam, de rode vuurgloed van de ondergaande zon. Vóór ons de geurende koffie, het dagelijks
brood.
'Lees je straks nog voor uit die Russische verhalen?' 'Van Tourgenjew? Ja, natuurlijk wil ik dat'.
De avond voorbij; nu zit ik laat nog hier. Drie poesen, uit hun eerste slaap ontwaakt, liggen spinnend
dicht bijeen: snorre, snorre en achter me de oude klok, die driftig tikt na middernacht. En deze pen
die schrijft dat een herfst is begonnen: in blijde dankbaarheid om wat het wonder dezer zomer heten
moet.
Een veekeuring is in eerste instantie een aangelegenheid van mannen. Maar Anna Petronella Groneman,
witte laarsjes aan de voeten, een cape om haar schouders en een witte band rond het haar, voelt zich
in de mannenwereld heel goed thuis. Hier staat zij in gesprek met NRS-inspecteur C. Kroon, die op
deze voor hem zo karakteristieke houding graag 'op de plaats rust' staat. (Foto Niestadt)
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.