Westfries Genootschap
Bibliotheek
Westfries Genootschap Bibliotheek Bouwhistorie Creatief Westfries Geschiedschrijving Kap en Dek Landelijk Schoon Monumentale Kerken

Projector Reiscommissie Textieloverleg Vrienden Westfries Museum Westfriese Families Westfriese Molens

Facebook

Westfriese boeken te koop

    Zoeken:

Bibliotheek » Boeken » West-Friesland... het land waar wij wonen » Pagina 19-21

1.4 Tussen water en wind

Handschrift in de bodem

Om in leven te blijven moesten de nieuwkomers voor hun eigen voedsel zorgen. Er moest worden verbouwd op een grondsoort die daar van nature niet zo geschikt voor was. Veen houdt het water vast waardoor de graankorrels gaan rotten. Ontwateren dus. Er werden slootjes gegraven die het water konden afvoeren naar de reeds van nature aanwezige waterlopen. Meestal stonden die slootjes recht of wat schuin op de hoofdstroom. Op het punt waar zo'n stroom begon, lukte deze werkwijze niet, er bleef een blok over. Dit blok werd dan waaiervormig verkaveld, met de slootjes gericht op het begin van de stroom.
Bestudering van de topografische kaarten van West-Friesland maakt duidelijk hoe die ontginningen zijn verlopen. Bij Spanbroek en bij Wadway ziet men de waaiervormige verkaveling; in Twisk, Abbekerk, Oosterleek en Schellinkhout de rechte of schuine verkaveling. Het is goed om te bedenken dat dit hele netwerk van sloten door mensenhanden is gemaakt en dat het ogenschijnlijk willekeurige verkavelingspatroon op praktische uitgangspunten berust. Dat is het handschrift van onze voorouders dat in de bodem staat. De wetenschappelijke verklaring van de ontwikkeling van het veenpakket en de daaruit voortkomende verkaveling is pas van de laatste jaren. Het is verbazend om te zien hoe de verschillende stukjes van de legpuzzel die West-Friesland heet, op logische wijze in elkaar vallen.

De grote verdwijntruc

In de ontginningstijd ontstonden van lieverlee ook dorpen. Nu is nog één van de onverklaarbare zaken gebleven: de vraag waarom een aantal van die bewoningskernen nu juist boven of vlak naast die oude kreekruggen, (die al eerder besproken zijn) zijn gelegen. In de ontginningstijd lagen deze zandige plekken nog dik onder het veen. Zou men de aanwezigheid van zandgrond hebben kunnen vermoeden uit de begroeiing op de afdekkende veenlaag? Aan de hand van de namen die de dorpen kregen, kan in ieder geval een verschil in bomen- en struikengroei worden afgeleid. Waar een moerasbos niet te doordringen was, kon men een ‘woud’ verwachten (Midwoud, Nibbixwoud, Oostwoud, Westwoud) en waar de houtopstand meer het karakter van kreupelhout had, sprak men over ‘broek’ (Lutjebroek, Grootebroek, Spanbroek, Hensbroek).
Maar of dat voldoende bewijs is, staat nog lang niet vast. Wel is in ieder geval duidelijk dat Hoogwoud, Wognum, Schellinkhout, Oosterleek en Abbekerk heel nauwkeurig op die oude, maar in het jaar 1000 onzichtbare, stroombeddingen zijn gelegen. Zoals eerder gezegd: West-Friesland is een land van veranderingen. Maar wat er na die eerste ontginningen gebeurde, was eigenlijk geen verandering meer; dat was een grote verdwijntruc.


Niet alleen schilderachtig maar ook instructief die terp van Avendorp
bij Schagen. Een bestaan van zeker 1000 jaar biedt na onderzoek,
stellig genoeg gegegvens om onze historische kennis weer wat te vergroten.

De veenlaag werd ontwaterd, werd dus droger en… verbrandde daardoor. Geen verbranding door het vuur, maar door oxydatie, omdat het aan de luchtzuurstof werd blootgesteld. Dat betekende dat de oppervlakte per jaar gemiddeld één centimeter daalde. Voegt men daar nog bij de daling die tengevolge van de inkrimping ontstond (veen is wat dat betreft net een spons), dan is het duidelijk dat de in cultuur gebrachte percelen relatief snel zakten. De veenstroompjes werden groter omdat ze meer water moesten afvoeren; de wind kreeg vat op het grotere watervlak en door de hogere golfslag spoelden stukken veenoever weg.
Niet dè wind maar ònze wind; de zuidwester. Daarom kregen de plassen die toen ontstonden een hoofdvorm van zuidwest naar noordoost (de Bennemeer tussen Twisk en Benningbroek, de Berkmeer bij Obdam, de Braak bij Medemblik, de Wogmeer en de Baarsdorpermeer).

De dikke veenlaag die tussen de jaren 1000 en 1600 West-Friesland bedekte, was niet zo erg vruchtbaar. Onder het veen bevond zich echter klei die, gemengd door het veen, de kwaliteit kon verbeteren. De boeren groeven zogenaamde daliegaten om die klei naar boven te kunnen halen. Na afloop werden de gaten weer gevuld met veen en huisafval. Interessante stof voor archeologen!
Die daliegaten zijn nog aanwezig; ze hebben een doorsnede van 2 à 3 meter en zijn vooral goed te zien in de winter als de sneeuw van het omringende land is weggedooid. In de, meestal wat dieper gelegen, daliegaten is dan nog even een laagje blijven liggen.

En zo verdween in de loop van zo'n 500 à 600 jaar die hele, dikke veendeken die over West-Friesland lag uitgespreid. Maar als gevolg daarvan moest, zoals we verderop zullen zien, de afvoer van het overtollige water worden herzien. De bodem daalde zelfs zo sterk dat de kreekruggen waarop de dorpen waren gebouwd nu boven de rest van het land uitkwamen en een aantal afwateringsstroompjes blokkeerden. Maar wat erger was en veel ingrijpender gevolgen had: de zee kon nu het land binnendringen, het Almere en het meer van Wervershoof waren door de aanvallen van wind en water zo groot geworden, dat het moerasgebied tussen Enkhuizen en Stavoren was weggeslagen.
De Zuiderzee met zijn relatief grote oppervlakte en zijn korte, nijdige golfslag was ontstaan. Er was toen inmiddels ook zoveel van het Westfriese veendek verbrand, vervluchtigd, in lucht opgegaan of hoe men het maar noemen wil, dat, wilde men voorkomen dat de grote verdwijntruc ook voor de onderliggende klei- en zandlagen zou gelden, er andere maatregelen moesten worden genomen. Een terp om een huis op te bouwen was al gauw bedacht, maar een bescherming van het cultuurland door middel van dijkjes was een geweldig ingrijpende aangelegenheid die op velerlei gebied zijn gevolgen had.

Stellig ook op het karakter van de mens die dit karwei moest klaren.

 


Hé, is dat Westfries?

254. 'n Moerloper is 'n lam of kalf, dat nog bij moer, het moederdier, loopt, dus nog niet ofwonnen is (afgewend). Ook gezegd van iemand die nog ongetrouwd en bij moeder thuis woont.

Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.


© 1924-2023 Westfries Genootschap - Contact - Sitemap - Privacyverklaring

West-Friesland, een streek met karakter binnen de Omringdijk.