Bibliotheek » Boeken » West-Friesland... het land waar wij wonen » Pagina 37-39
Wie naast alle spectaculaire nieuws dat ons dagelijks bereikt ook nog aandacht heeft, voor minder
opzienbarende gebeurtenissen zal, in de jaarboeken van het Historisch Genootschap Oud West-Friesland
kunnen lezen wat stukje bij beetje over het ontstaan en de ontwikkeling van onze steden en dorpen
bekend werd. De gegevens uit polder-, kerk- en gemeentearchieven worden voor een belangrijk deel in het
Streekarchief, gevestigd in het nieuwe stadhuis van Hoorn, bewaard. Daarnaast verschaften publicaties
omtrent bodemvondsten mogelijkheden tot beter begrip en uitgebreider kennis van onze steden en dorpen.
In het voorgaande hoofdstuk is een en ander vertelt over de bewoning van deze streek meer dan duizend
jaar geleden. De toen aanwezige bevolking hield zich hoofdzakelijk bezig met de zorg voor eigen
levensonderhoud en met activiteiten tegen indringende Hollanders, opdringende watervloeden en aandringende
zendelingen.
In de 13e en 14e eeuw kwam ook hier een trek van het platteland naar de stad op gang. De onderzoekers
Borger en Bouwens menen nu dat een aantal boeren in de akkerbouw geen bestaan meer kon vinden toen in
de 13e en 14e eeuw door het voortdurend inklinken van de bodem het maaiveld zo laag kwam te liggen, dat
nog slechts veehouderij mogelijk was. De ‘overtollige’ mensen probeerden mogelijk een nieuw bestaan te
vinden in de visserij en de steeds meer opkomende scheepvaart en handel.
Zij vestigden zich aan kruisingen van wegen of aan mondingen van waterlopen. Medemblik, al eerder ontstaan
aan de Middenleek, Enkhuizen aan de oude Gouw en de Tocht, Hoorn op de plaats waar de Gouw in zee kwam
(bij de huidige Rode Steen), Schagen aan de Leets, Alkmaar aan de Rekere: dat past allemaal in zo'n
beeld. Met de opkomst van deze steden wijzigde zich de positie van het platteland. De trek naar de stad,
een soort omgekeerde overloop, veroorzaakte ter plaatse een relatief snel groeiende bevolking, een
toenemende welvaart en een grotere werkgelegenheid. Het economisch en politiek zwaartepunt werd daardoor
duidelijk verlegd.
Anderzijds had deze ontwikkeling zijn weerslag op de agrarische activiteiten. De vraag naar zuivel- en
tuinbouwprodukten nam toe; er kwam in letterlijke en figuurlijke zin een markt voor. En die markt kon
worden bediend. Door toepassing van windmolens was het gelukt om de waterstanden zodanig te beheersen
dat de landbouwgronden beter in cultuur konden worden gebracht. De kwaliteit van de graslanden was daardoor
zo verbeterd dat meer koeien konden worden gehouden. Bovendien kon er meer en kwalitatief beter hooi
worden geoogst, zodat er ook meer melk gedurende de staltijd kon worden geproduceerd.
Een vergelijkbaar beeld gaf de tuinbouw te zien. Ook hier was de molen de reddende engel. Mede door de
beter beheersbare waterstand kon aan de toenemende vraag van de stadsbevolking worden voldaan. Een
belangrijk gevolg van de vergroting van de veestapel was de ontwikkeling van een bedrijfsgebouw met een
heel eigen karakter: de Westfriese stolpboerderij. Maar dat is een hoofdstuk apart.
Om te veronderstellen dat de Westfriese steden zich uitsluitend ontwikkelden ten gevolge van de handel
en nijverheid is waarschijnlijk wel wat eenzijdig voorgesteld. Anderzijds werden al snel bedrijvigheden
die brandgevaar of ondraaglijke hinder (stank) opleverden buiten de stad gewerkt. Ook activiteiten die
een grote ruimte eisten vestigden zich buiten de poorten. Behalve kruit- en industriemolens verschenen
lijnbanen in het vlakke veld. En dan niet te vergeten de zaken die wegens hun besmettelijke karakter
niet tussen de bebouwing konden worden toegelaten; leprozen-huizen bijvoorbeeld.
In Hoorn werden de lepralijders gehuisvest aan het Keern, in Enkhuizen daar waar nu de Draka-fabriek
staat.
Het gewicht van de kaas maar ook van dieren (varkens, schapen) werd
bepaald in de Waag. Om bedrog tegen te gaan gebeurde het wegen onder overheidstoezicht. Behalve in de
drie Westfriese steden vond men een Waag in o.a. Winkel, Opmeer en Venhuizen.
In later tijden verschenen in de onmiddellijke nabijheid van een stad de tuinen of warmoezerijen, zoals
langs de Tweeboomlaan en Drieboomlaan te Hoorn, en de recreatiegelegenheden zoals de Nadorst.
Belangrijk gebied waarop stad en land elkaar beïnvloedden was het marktwezen. Zoals al eerder
vermeld paste een markt heel goed in de stedelijke activiteiten. Locale gebeurtenissen zoals de
paardenmarkt te Opmeer, betekenden veel voor het dorp, maar voor de streek
was het belang minder omdat ze daarvoor te weinig keren per jaar werden gehouden.
Vee, kaas, boter, groenten en tuinbouwprodukten, in het algemeen voortbrengselen die ten opzichte van
de boer zijn eigen consumptie een overschot opleverden, werden niet meer geruild maar te koop aangeboden
op de (stedelijke) markt.
Het is in dit verband opmerkelijk dat latere ontwikkelingen in de tuinbouw niet geleid hebben tot blijvende
vestiging van veilingen in de steden (Medemblik uitgezonderd). Aan- en afvoermogelijkheden van de produkten
hebben daar vermoedelijk een rol gespeeld.
De woelige daden van Willem van Oranje lieten ook Medemblik niet onberoerd. Een aantal van zijn soldaten, gesteund door een groep Enkhuizer ingezetenen, belegerde in 1572 de stad om daarmee te bereiken dat de Medemblikkers de zijde van de prins zouden kiezen. Oranje's zoon Maurits verscheen in 1588, ook weer met soldaten, maar nu om de gouverneur van West-Friesland, Sonoy, tot de orde te roepen. Of de Medemblikkers op al die bezoeken veel prijs stelden valt te betwijfelen. Hun ervaringen met een andere vreemdeling die in 1517 de stad met een bezoek vereerde, was ook niet zo vreugdevol. Grote Pier en zijn Zwarte Hoop plunderden toen de stad en staken die vervolgens in brand. Bij het bezoek dat keizer Napoleon, tijdens de Franse overheersing, aan Medemblik bracht, werd de stad niet geplunderd. Er waren toen al subtielere middelen bedacht.
Met de opkomst van de steden in de 15e en 16e eeuw kwam echter een aantal belangen tegengesteld te
liggen. Aangetrokken door de lagere lonen op het land vestigden zich daar bedrijfjes die zich bovendien
op deze wijze onttrokken aan de strenge regels van stedelijke gilden en overheid.
Op aandrang van de steden werd door Karel V de ‘Buitennering’ zelfs geheel verboden. Dat bleek echter
niet uitvoerbaar en daarom kochten sommige steden zogenaamde heerlijke rechten op in hun omgeving om
daarmee bepaalde activiteiten te kunnen verbieden op straffe van boete. Het platteland blééf
echter een reservoir van goedkope arbeidskrachten voor de stedelijke nijverheid of voor de immer volk
vragende en steeds toenemende scheepvaart. Tot in Amsterdam toe leverde West-Friesland de mensen, die
tengevolge van de economische veranderingen in de eigen streek niet meer aan de slag konden komen.
Een beeld dat ons vandaag bepaald niet onbekend voorkomt.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.