Bibliotheek » Boeken » West-Friesland... het land waar wij wonen » Pagina 52-53
Toen in en na de Middeleeuwen de bewoning van West-Friesland
intensiever werd, waren er desondanks weinig wegen. Men liep langs een
rivieroever en later over een dijk. Verkeer met rijtuigen was, in de
winter althans, nauwelijks mogelijk omdat de paden niet waren verhard.
Vevoer over het water ging beter, was het alleen maar omdat dat de
‘natuurlijke’ mogelijkheid was. De kennis van het bouwen van vaartuigen
kwam daardoor al vroeg tot ontwikkeling. Met logisch gevolg dat men deze
vaartuigen ook voor de vaart op verdere bestemmingen ging gebruiken. Dit
werd reeds geconstaleeerd bij de ontwikkeling van de handel in de steden.
Het waren vooral de stadsbesturen die zowel de aanleg van waterwegen als
landwegen bevorderden om daarmee hun centrumpositie te versterken. Zo
ontstond in de 16e en 17e eeuw een verbazingwekkend net van verbindingen.
Strak gereglementeerde en georganiseerde markt-, beurt- en
trekschuitendiensten droegen in niet geringe mate bij aan de ontwikkeling
van de Lage Landen. Geregelde diensten werden van Hoorn uit ondernomen op
Purmerend, Edam en Alkmaar. Opmeer en Nieuwe Niedorp hadden een vaart op Alkmaar.
De al of niet onderhouden landwegen hadden vaak niet meer dan lokale
betekenis. Bekend is bijvoorbeeld dat de Zwaagdijk erg lastig te begaan
was omdat er zoveel hekken stonden, terwijl de weg 's winters totaal
onbruikbaar was wegens het achterwege blijven van eik onderhoud. Een
uitzondering vormde de onder stedelijke invloed tot stand gekomen
straatweg door de Streek. De voorgenomen aanleg van een vaart ten behoeve
van een trekschuit-verbinding leverde zoveel moeilijkheden op, dat men
besloot de bestaande weg tussen Hoorn en Enkhuizen te verharden. De route
werd zelfs van beplanting voorzien, iets wat in ieder geval bij landwegen
nooit voorkwam. Grootebroek vond die beplanting maar geld uitgeven ‘op
niks of’. Enkhuizen moest krachtige middelen gebruiken om de Strekers tot
andere gedachten te brengen, maar het moet tot hun eer worden gezegd dat
zij nadien loyaal meewerkten en veel lof hadden voor het resultaat.
Het was dan ook nogal een prestatie. ‘Kneertkonten’ hadden voor de aanleg
geroepen dat er nooit stenen genoeg te krijgen zouden zijn en zie: nu lag
daar 18 kilometer mooi vlak verhard wegdek, waarover een direct ingestelde
wagendienst met volle snelheid kon rijden.
‘Kort over de weg, lang in de kroeg’, was het parool van veel koetsiers. Dit ook bij de overheid bekende gegeven had er toe geleid dat in de reglementen op de wagendiensten tussen Hoorn en Enkhuizen was verordonneerd dat de toeziender of wagenschout middels dobbelstenen moest bepalen welke op dat moment nuchter zijnde voerman, binnen een half uur meteen klant zou mogen vertrekken. Was de koetsier binnen dat half uur toch dronken geworden, dan mocht hij niet afrijden. Glaasje op, niet meer rijden.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.