Bibliotheek » Boeken » West-Friesland... het land waar wij wonen » Pagina 88-89
De aandacht die na het optreden van de tweede pest-periode zo
nadrukkelijk op de gezondheidstoestand van de veestapel kwam te vallen,
maakte dat de mensen met een wetenschappelijke aanleg zich gingen bezig
houden met de bestudering van de verschillende soorten koeien en de
omgeving waarin ze leefden.
De constructie van een boerenwagen is erg interessant, hoewel een fraai ‘achterkret’
meestal meer aandacht trekt. De wagens zijn hoog op de wielen en uit zoveel losse
onderdelen opgebouwd dat wanneer er iets mis gaat, de boel letterlijk ‘omdondert’.
De dierenarts Hengeveld was zo iemand. Hij beschreef veel soorten
runderen, waarbij hij steeds de relatie met de kwaliteit van de bodem en
het klimaat van een streek legde. Het is opmerkelijk dat zo'n relatie bij
het huidige denken over de richting waarin vee gefokt zou moeten worden
weer een rol speelt. Wat is namelijk het geval: de kwaliteit van de weidegronden in West-Friesland was en is in het algemeen zeer goed te
noemen, men kon daarom per hectare meer koeien houden dan op kwalitatief
slechtere grond. Maar die koe moest in economische zin wel zo veel
mogelijk opleveren. Dit leidde ertoe dat in de loop van de jaren een
fokrichting was ontstaan, waarbij gelet werd op goede melkgift en op
slachtwaarde. Een koe die gedurende een flink aantal jaren zo'n 6000 tot
7000 kilogram per jaar leverde, die daarna nog zo ‘bevleesd’ was dat
daaruit goede opbrengsten kwamen, maar die bovendien zo vruchtbaar was dat
ze per jaar een kalf ter wereld kon brengen, dat was het dier dat
Westfriese fokkers jarenlang voor ogen stond. Maar ook dit beeld was aan
verandering onderhevig. In de eerste plaats door de technische
mogelijkheden. Door het toepassen van kunstmest, door het nauwkeurig
beheersen van het vochtgehalte draineren, dan wel beregenen van de
landerijen en door het verkrijgbaar worden van redelijk goedkoop
krachtvoer kon de melkproduktie worden opgevoerd. Echter de belangrijkste
reden tot verandering van de fokrichting was de goed lonende richtprijs
voor de melk die door het gemeenschappelijk Europees landbouw beleid in
vooruitzicht werd gesteld.
Voor de Eerste Wereldoorlog verdiende een boerenwerkman 6 gulden per week. Daarbij
kwam meestal 2 liter melk per dag en vrij wonen. In bijzondere gevallen verstrekte de baas af en toe
een overall.
Zelfs met inachtneming van de geldontwaarding zijn dat lonen die vandaag ondenkbaar zijn. Toch waren
er heel wat boeren/werkgevers die zelfs aan deze beloning voor hun werkweek niet toekwamen.
Om een zo goed mogelijk inkomen uit de melkproduktie te halen,
begonnen de veehouders koeien te fokken die een hoge melkgift hadden.
Daarbij deed zich iets eigenaardigs voor. Toen aan het eind van de vorige
eeuw de melkveehouderij in Amerika in opkomst was, werden veel koeien uit
West-Friesland naar de overzijde van de oceaan geëxporteerd. Zoveel, dat
er soms geen scheepsruimte genoeg was om die levende lading te vervoeren.
De Amerikaanse boeren fokten met zwart- bonte koelen verder en richtten er
zelfs een stamboek voor op, om aan de hand van de gegevens van de
voorouders van de ingeschreven dieren te kunnen bepalen in welke richting
men zijn eisen zou kunnen verwezenlijken. Tot groot ongenoegen van de
Noord-Hollandse vee-exporteurs werd dit stamboek ‘Holstein-Frieslan’
genoemd. Een interessant stukje ‘public relations’ ging hiermee voor
onze streek verloren, want er stammen zoveel Amerikaanse koeien uit
Abbekerk, Lambertschaag, Hoogwoud, Midwoud, Sijbekarspel en Schellinkhout,
dat zoiets best uit de naamgeving van het stamboek had mogen blijken. Ook
in de veehouderij speelt reclame een rol. Na de uitvinding van de
kunstmatige bevruchting van koeien begonnen de Amerikanen aandacht te
vragen voor de mogelijkheid om sperma van stieren verkrijgbaar te stellen
voor diegenen die de melkproduktie in hun bedrijf wilden opvoeren.
In de hooitijd,kwamen de ‘poepen’ uit het Oosten van ons land om in lange
en zware dagen het Westfriese gras te maaien.
De fokkers aan de overkant hadden zich namelijk steeds meer
toegelegd op het aanhouden van ‘witte-motor’ dieren, zodat een boer, waar
ook ter wereld via de catalogus van een Amerikaans sperma-
postorderbedrijf de melkgift van zijn veestapel kon beïnvloeden. Voor de
Westfriese boeren had dat tot gevolg dat de afstammelingen van het vee van
hun overgrootouders via een geweldige omweg na honderd jaar weer
terugkwamen in het stamland.
En daar voor veel discussie zorgden!
De grote melkopbrengst van deze ‘Amerikaanse’ koeien bracht Leiden, in dit
geval de E.E.G., in last. De strafheffingen op goed lopende bedrijven zijn
vanuit een Europese solidariteitsgedachte stellig te verdedigen, maar voor
de betrokken boeren moeilijk te verteren. Terneer waar in deze grote
melkproduktie-bedrijven zoveel geld is geïnvesteerd dat een forse omzet
noodzakelijk is om rente en aflossingen te kunnen betalen. Omdat dit
kapitaal veelal uit vreemd geld bestaat, dus niet door de boer zelf
gefourneerd, is de agrarische ondernemer in een afhankelijke positie gekomen.
Misschien was de koe die Hengeveld als ideaal zag nu meer passend geweest.
Maar ja, van achteren kijk je een koe in z'n… Krek!
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.