Bibliotheek » Boeken » West-Friesland... het land waar wij wonen » Pagina 105-106
De aanleg van de spoorlijn van Amsterdam naar Hoorn in 1884 en Enkhuizen in 1885 veroorzaakte een uitbreiding van afzetmogelijkheden. Te zelfder tijd onderging de industriebevolking van het Rurhgebied een krachtige uitbreiding, terwijl ook een verandering in voedingsgewoonten optrad. Allemaal oorzaken die tot uitbreiding van het tuinbouwareaal leidden, alsmede tot de vergroting van het aantal soorten groenten en andere gewassen. Goede jaren volgden, maar ja, ‘alle taie hewwe weer taie’, of anders gezegd: voor- en tegenspoed wisselden elkaar af. Een korte crisis In 1921, een langere en voor velen funeste na 1931. Het was een hard bestaan voor de Westfriese tuinders. ‘De rotte lagge dood voor de kast’, was de veel gehoorde kenschets van die tijd.
Het menu uit de vorige eeuw bestond in hoofdzaak uit meelspijzen en peulvruchten.
Langzamerhand voltrok zich echter een verandering in de richting van de aardappel en groenten. Nieuwe
aardappelen werden zelfs als ‘primeur’ op de markt gebracht. Toen Duitsland in 1932 zijn
grenzen sloot, werden alle onverkochte ‘Holländische Kartoffeln’ op grote hopen langs
de spoorlijn bij Hoogkarspel gestort. Onverkoopbaar. De huidige aardappelteelt richt zich voor een
belangrijk deel op het verbouwen van poters. Het tamelijk rauwe klimaat in onze streek voorkomt
virus-ziekten, hetgeen de kwaliteit van het pootgoed gunstig beïnvloedt.
In 1675 overstroomde zo'n groot deel van West-Friesland, dat in de Bangert alle bessentuinen op twee
na werden verwoest. De ‘aalbezieloof-plantagies’ die nadien werden herplant trokken veel
belangstelling. Ze werden als bezienswaardigheden getoond aan buitenlandse reizigers.
Na de oorlog ging het economisch wel wat beter, maar toen bleek alras dat
de bedrijfsvoering op de duizend en één eilanden voor de Langedijkers en
de Strekers bepaald geen sprookje uit ‘duizend en één nacht’ was. Anders
gezegd: de vaarpolder moest rijpolder worden, het land beter verkaveld, de
waterstand fors verlaagd.
Er moest met machines gewerkt kunnen worden om
duur geworden arbeidskrachten uit te sparen. Dat kon alleen lonend zijn op
flinke stukken aaneengesloten land. Produkten moesten met voertuigen langs
verharde wegen worden aan- en afgevoerd, want de tractor en vrachtauto
hadden de schuit en de trein verdreven. West-Friesland ging wat men noemt
op de schop, dat wil zeggen, het tijdperk van de grote ruilverkaveling was
aangebroken. Met het Geestmerambacht was vrijwel het hele westelijke deel
van de regio onder handen genomen. In het oosten volgden de Drieban en het
Grootslag en de rest van het gebied, zodat alleen de Gouw (het gebied rond
Hoogwoud) en de Schagerkogge nog in hun oude staat zijn.
Het model van de ‘veldersschuiten’ uit de Streek en de
Langedijk wijkt niet veel af van dat uit de 14e eeuw. Het Zuiderzee Museum en de
Broeker veiling hebben verschillende min of meer gave exemplaren bewaard.
Wat deze veranderingen te betekenen hebben gehad, of nog zullen hebben, is in dit
stadium moeilijk te schatten. Een vergelijking met het verleden is
mogelijk, maar een voorspelling voor de toekomst blijft even riskant als
het beroep van de tuinder zelf.
De onbeheersbare natuur speelt alsnog een
grote rol. Maar dat men zal proberen die rol te verkleinen staat wel vast, was het
alleen maar door ook andere groenten dan witlof geheel binnenshuis in
geïsoleerde en kunstmatig verlichte bouwwerken te telen. Het is nog niet
te overzien of deze kapitaalsintensieve teeltwijze het zal kunnen winnen
van de energieslurpende warme kassen. Op 21 december, uitsluitend gekleed
in een zwembroek bij een lekker temperatuurtje, zomergroenten snijden
zonder last te hebben van regen of wind; het lijkt een wonderlijk
vooruitzicht. ‘Wie weet nog hoe’, was vroeger de naam van een herberg aan
het Keern bij Hoorn.
‘Wie weet nog hoe’ geldt ook voor de toekomstige veranderingen in de tuinbouw.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.