Bibliotheek » Boeken » West-Friesland... het land waar wij wonen » Pagina 106-108
De Notarisappel, de Zoete Kandij, de Zijden Hemdjes, de Advocaatpeer,
de Goudbal, de Winterjan en de Kruidenierpeer zijn in de loop der jaren
vrijwel geheel uit de Westfriese fruittuinen verdwenen. Ze groeiden aan
bomen met een hoge stam en ze waren om die reden moeilijk te bespuiten met
ziekte-bestrijdingsmiddelen. Bovendien was het plukken van de vruchten een
arbeidsintensief en gevaarlijk werkje. Nieuwe rassen op lage stammen op
goed begaanbare stukken land, hoge produktie, gelijkmatige vorm, goed
ogend en afgestemd op de smaak van een groot publiek waren nu de eisen.
Onderbeplanting met zwarte, rode of kruisbessen was niet meer mogelijk.
Windsingels van hazelnootbomen waren niet langer afdoende. De boomgaarden
in Zwaag, Blokker, Schellinkhout, Wijdenes en Winkel veranderden van
structuur en uiterlijk.
Voorlichting en onderwijs werd, evenals bij de
veeteelt en de tuinbouw, in ruime mate door specialisten gegeven.
Koelhuizen verschenen, verpakkingen werden aangepast, de
samenwerkingsgedachte die ondanks de individualiteit van de Westfriezen in
zo veel sectoren van het economische leven tot ontwikkeling was gekomen en
maakte eveneens opgang. De veilingen werden belangrijke instituten. Het
aantal fruitbomen nam in de jaren zestig en zeventig echter in snel tempo
af. Enerzijds door de noodzakelijke schaalvergroting, anderzijds door
bedrijfsbeëindiging wegens onvoldoende rendement. Bovendien: steden en
dorpen breidden zich uit. De gemeente Hoorn kocht talloze bedrijfjes in de
Bangert, Blokker en Zwaag. Jongere kwekers konden soms elders met een
groter bedrijf schadeloos worden gesteld, de oudere kozen meestal voor
uitkoop. Zo'n vijfhonderd jaar nadat Jan Heesjes met zijn
fruitbomen-aanplant was begonnen, ging men in de Bangert al weer aardig
terug naar af. Het karakteristieke beeld met zijn ‘wijkers en blijvers’
dat zoveel jaren gezicht had gegeven aan de Westfriese fruitteelt was
totaal verdwenen. Volgende zaak.
Een grote zaak. Maar ook een speculatieve zaak. De Admiraal van
Enkhuizen (de naam voor een tulpebol) bracht in 1636 een vermogen op:
ƒ 5400,- (toenmalige guldens) Om onbegrijpelijke redenen, te vergelijken
met de huizenhandel in de zeventiger jaren van deze eeuw, ontstond een
geweldige speculatieneiging bij de handel in tulpenbollen. Met recht
windhandel genaamd. Overigens was deze teelt toen nog van weinig betekenis
voor de tuinbouwer. Het duurde tot 1886 eer in Andijk een serieuze proef
met het verbouwen van tulpen werd begonnen. Die viel goed uit, het areaal
werd uitgebreid en in 1919 begon met in de kolfbaan van ‘het Rode Hert’ in
Bovenkarspel met het veilen van bollen.
De crisis van 1930 was van grote nadelige invloed, maar na de oorlog ging
het weer crescendo met de bollen-jongens.
Opmerkelijk is dat de gladiolenteelt door het optreden van bodemschimmels
(het zogenaamde droogrot) beperkt is gebleven, terwijl juist een vrij
onbekende bloem als de lelie na kruising met nieuwe Amerikaanse rassen
veel aandacht heeft gekregen. Andijk, onder andere, is in enkele jaren tot
een in vele uithoeken bekend centrum geworden.
Nu was de naam van Andijk als plaats van zaadteelt al bekend. Mosterd,
karwij, anijs, kervel en dille werden door de voorvaderen van de Sluizen
en Grooten verbouwd en als zaad letterlijk uitgevent.
Bup (opa) Nanne Groot trok met de ‘kiep’ (een soort rugzak), waarin pakjes
zaad waren gestapeld door het land.
Zijn achttien kinderen hadden hem braaf geholpen met inpakken. De start
van een geweldig familiebedrijf. In de Streek was Dirk Rood begonnen met
een handel in knollenzaad en hieruit ontstond in 1845 de firma P. Rood.
Een aantal Enkhuizers liet zich in de loop van de eeuw ook niet onbetuigd,
net zo min als enkele Langedijkers.
En zo ontstond wederom een zeer karakteristieke soort bedrijvigheid in West-Friesland.
Maar ook hier, het verhaal wordt eentonig, verandering door nieuwe eisen
en nieuwe mogelijkheden. Het is lonender geworden om bonen te telen in
Midden-Afrika, doperwten in Marokko of zaden in de Po-vlakte.
Maar wel met vakmanschap en ervaring geleid door mensen van binnen de
omringdijk. Er wordt gezocht in de laboratoria en proeftuinen naar
gewassen, zoals sperciebonen, die machinaal geoogst kunnen worden, er
worden zaden ontwikkeld die voorzien zijn van een omhullend laagje waarin
bestrijdingsmiddelen zitten, er wordt geselecteerd op uiterlijk, opbrengst,
oogstbaarheid en – af en toe – op smaak.
Dat een tuinder, een bollenkweker, maar ook een veehouder een salto
mortale moest maken om de ontwikkelingen van de laatste dertig jaren bij
te houden laat zich denken. Geen wonder dat ouderen het werken met
mechanische hulpmiddelen en het toepassen van allerlei wetenschappelijke
hoogstandjes veelal (moeten) overlaten aan een volgende generatie.
"t Worre bedat allegaar komputtermanjes, denk’, zei Arie Sijm.
‘Kochte we vroeger alles op de nuwe piepers of, den zal dat demee op de
nuwe uitdraai of moete’. De nuwe uitdraai. Ok het dialect ontkomt er niet an. Dink.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.