Bibliotheek » Boeken » West-Friesland... het land waar wij wonen » Pagina 113-115
In de vorige hoofdstukken is aandacht gegeven aan de vele veranderingen op enkele voor West-Friesland
karakteristieke gebieden.
Op een gebied als dat van de folklore is minstens zoveel veranderd als verdwenen. Toch zijn de sporen
van traditionele gebruiken in een aantal gevallen nog aantoonbaar.
Dat is bijvoorbeeld het geval bij het gebruik om iemand die vijftig jaar wordt, waarvan gezegd wordt
dat hij dan Abraham heeft gezien, een pop van gevulde speculaas of jodekoek aan te bieden.
Toen koningin Juliana 50 jaar werd, ging het bestuur van het Historisch Genootschap
‘Oud West-Friesland’ naar Soestdijk om de jarige een Abraham aan te bieden.
Een lakei zette de doos met inhoud wat nonchalant achter de welbekende rodondendrons. Het waaide nogal
stevig en voordat voorzitter Brebaart en de zijnen achteruitlopend de trappen van het bordes hadden
verlaten, lag Abraham al in de struiken. ‘Die is voor de kenaine,’ sprak Breebaart onverstoord.
Na twee dagen had bakker van der Laan een nieuwe pop gebakken die ditmaal, hoe kan het anders, door
de voorzitter eigenhandig op de huiskamertafel in het paleis werd gezet.
Zo'n pop is fraai opgespoten en versierd met snor en baard terwijl een passend vers of zijn lijf is
aangebracht in de trant van:
‘Het is niet iedereen gegeven.
De 50 jaren te beleven.
Maar niet gestaakt.
En de 100 volgemaakt.’
Gebruikelijk is om degene die Abraham te zien krijgt 's nachts om twaalf uur, als zijn verjaardag
begint, te verrassen met een felicitatiebezoek en met hem het welzijn in het komende levensjaar te
drinken. Soms wordt aan een 60-jarige een Isaac en aan een 70-jarige een Jacob aangeboden. Beiden worden
van toepasselijke rijmen voorzien.
‘Handen van 't blok’, luidde de waarschuwing die de baas
van de koekhakkers-tent liet horen als kermisklanten wilden proberen om met zo weinig mogelijk slagen
een plakje ‘hakkoek’ met een bijltje door midden te hakken. degene die de strijd verloor
moest de koek betalen.
Hier en daar worden tegenwoordig nog ‘spouwers’ gebakken. Vroeger was dat algemeen gebruikelijk
ter gelegenheid van de kermis. Van beschuitdeeg met anijszaad werd een brosse, ronde bol ter grootte
van een kadetje gemaakt. De spouwer was een droog produkt ('t stoof in je keel, zeiden sommigen) dat
met boter en suiker werd gegeten. Het opensnijden van zo'n bol was een secuur werkje, want viel het
ding uit elkaar dan moest de onhandige gast de ronde zoenen.
Tot goed begrip: met kermis had men meestal ‘warskippers’; jonge familieleden of kennissen
die de leeftijd om ‘op stap’ te gaan hadden bereikt, en vooral die jonge klanten moesten
hun vaardigheid tonen.
Kermis leverde (en levert) ook het ‘eerste deuntje’ op. Na de inluiding op zaterdagavond,
het bal op zondagmiddag en -avond, volgde op maandag, of soms dinsdag, het eerste deuntje.
De echte kat die uit de ton geknuppeld moest worden werd al gauw
vervangen door een stuk hout. De knuppelaar die de ton zodanig raakte dat de ‘kat’ er uit
viel was winnaar.
Vanaf 11 uur 's morgens tot een uur of 1 werd er gedanst en dan meestal door het eigen volk. De
warskippers waren dan meestal weer naar huis. Was het uur van vertrek op maandagmorgen niet al te vroeg,
of mochten de jonge klanten nog blijven om het toneelstuk of het cabaret van die avond te zien, dan
gingen de jongens erop uit om ‘de moide van bed te hale’.
Als een dergelijk verzoek door de gastvrouw toestemmend was beantwoord, probeerden de jongens de dekens
van de meisjes, die dit ogenblik in spanning hadden afgewacht, weg te trekken. Lukte dat, dan moest
het meisje trakteren, hetzij op drank, hetzij op een zoen. De ongeschreven regel die gebood dat de
jongen de deken weghaalde en niet eronder ging liggen, werd zorgvuldig gehandhaafd. De gastvrouw zou
zo'n ‘fiebak’ (smeerlap) nooit lang in haar huis gedogen.
Was het dorp een herberg met een kolfbaan rijk, dan werd daarin met kermis een speciaal spel gedaan
dat men streepies-kolve noemde. De inzet bij zo'n spel was geld of drank, hetgeen overigens weinig
verschil maakte, want het gewonnen geld werd meestal direct omgezet in drank.
Het normale kolfspel werd en wordt in clubverband beoefend; er zijn onderlinge en regionale wedstrijden. Vergeleken bij vroeger is het aantal kolvers echter sterk achteruit gegaan. Men speelt het spel op een betonnen, vlakke ondergrond die is afgezet met houten stootranden. Een massieve rubberbal (soms ook met een sajet gevuld) wordt volgens een bepaald schema met een ‘kliek’ (een zware stok vergelijkbaar net een hockey-stick) over de baan geslagen, zodanig dat uiteindelijk via een puntentelling een winnaar kan worden aangewezen. Het spel, dat tot voor enkele tientallen jaren ook nog sporadisch in Zeeland werd gespeeld, is nu vrijwel beperkt tot West-Friesland en de Zaanstreek.
De laatste maandag van de Hoornse kermis is per traditie
‘Lappendag’. Het door Dirk Nieuwpoort vele jaren geleden geschetste beeld is nog steeds
actueel.
Lappedag
Maandes-oches vrouweoptocht,
alle woiven an de flort,
loupe, achter kindersnorre,
vrouwebiene gaan dat 't snort.
dikke woive, dunne woive,
ouwe woive, jonge woive.
Duzend vrouwen an de slag:
Lappedag!
Hoor ze haie, zien ze graaie,
't ien nog mooier as 't aar:
Koupies, koupies, nou kin 't laie,
vrouwefeestdag iens in 't jaar.
Saaie woive, kwaie woive,
taaie woive, haaie woive.
Duzend vrouwen an de slag:
Lappedag!
Zien ze klitten op een houpie.
Zien ze groipe nei der houfd,
as een aar 't kost'lijk koupie
krek voor heurie neuze rouft.
Mooie woive, dooie woive,
woize woive, groize woive.
Duzend vrouwen an de slag:
Lappedag!
Zien ze sjouwe, al die vrouwe,
winkel in en winkel uit.
Kouip! of 't zei je zo berouwe,
groip je andeel in de buit.
Kouwe manne, lauwe manne,
skreeuwende manne, peeuwende manne.
Duzend manne 'n dure dag:
Lappedag!
Dirk Nieuwpoort
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.