Bibliotheek » De Speelwagen » 1946 » No. 1 » pagina 13-15
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
1e jaargang,
1946,
No. 1,
pagina 13-15.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: Mr H. J. J. Scholtens.
De weerbare mannen waren verplicht tot onbezoldigde dienst in de stedelijke schutterij, wier taak
bestond in het beschutten van de plaats tegen den in- en uitwendigen vijand. Zij droeg een strikt
locaal karakter en stond onder het gezag van de magistraat. Haar diensten werden gebezigd bij bijzondere
plechtigheden en voor de handhaving der openbare orde en rust. Tot de voornaamste plichten der schutters
behoorde het bij toerbeurt betrekken van de nachtwacht.
Daartoe aangewezen was ieder verplicht tot „de gewapende burgerije” toe te treden, „ten
waere hij pregnante redenen hadde”. Bij weigering kon men, onverminderd de boete, zijn burgerrecht
verliezen. De Mennisten waren echter vrijgesteld, mits zij jaarlijks contribueerden. Ditzelfde gold
ook voor sommige andere „uitkopers”. Als college van advies voor de stedelijke regering
en als besturend lichaam en raad van discipline was een krijgsraad ingesteld, bestaande uit den regerenden
burgemeester als president, den kapitein, den luitenant, den vaandrig en een sergeant. Voor hun
comparitieën of zittingen beschikten „de Heeren Krijghsraden” over een kamer ten
stadhuize.
Over de sterkte van deze schutterij denke men niet gering. De naamlijst van de officieren en schutters
uit het jaar 1652 is van een respectabele lengte. Zij waren op eigen kosten uitgerust en ten dele
bewapend met musquet, ten dele met een piek. De benoeming van den capiteijn en den luijtenant geschiedde
door burgemeesters en vroedschappen, terwijl de gewapende burgers in de rang van vaandrig, sergeant,
corporaal, lanspessaet of vice-korporaal, adelborst en schutter door de krijgsraad werden aangesteld.
Allen die een rang bekleedden, werden officieren genoemd. In 1652 vond de nominatie plaats van Claes
van Yperen tot kapitein, van Joannes Lamotius tot luitenant en van Jeroen Jansz. van Cruijsveldt tot
vaandrig. De stadssecretaris Jan Cornelisz. Velsen fugeerde als schrijver van de gewapende burgerij
of van „de compagnie”. Ten slotte was nog aan haar toegevoegd een provoost, belast met
het doen van exploiten en het bewaken van degenen, die bij wijze van straf „te bier ende te
brood” waren ingesloten. In 1672 had men de schutterij nader ingedeeld in vier compagnieën
of burgervendels, elk onder een kapitein. Zij heetten: het oude vendel, het witte, het blauwe en
het oranje vendel.
Elk schutter legde ten stadhuize in handen van de krijgsraad de eed af. Hij zwoer „de hooghe
Overigheijdt ende Regieringe des Lants van Hollant, dese goede Stede, de magistraat ende regierders
der selve, onder den capiteijn, ghehouw ende getrouw te sullen sijn”, alsmede „de burgers
ende inwoonders van alle gheweldt ende overlast, mitsgaders teghen alle vijanden des ghemeenen Lants,
met lijf, goed ende bloedt te zullen beschermen”.
In de vijftiger jaren der zeventiende eeuw maakte men te Beverwijk veel werk van de schutterij. Menigmaal
hebben burgemeesteren en vroedschappen zich in hun vergaderingen onledig gehouden met besprekingen
van haar belangen. In 1654 verscheen een door schout, burgemeesteren en schepenen vastgestelde Generale
Ordonnantie op de gewapende burgerij in druk. Van tijd tot tijd schreef men een monstering of wapenschouw
uit. Deze werd enige dagen te voren van stadswege bij trommelslag bekend gemaakt. De schutters moesten
zich daartoe op het aangegeven tijdstip in de Doelen verzamelen na zich daags te voren op het stadhuis
van kruit te hebben voorzien.
Van schuttersmaaltijden maken de archieven geen gewag. Wel is in het notulenboek van 1654 opgetekend,
„dat de Heeren krijghsraeden ten huijse van den provoost (sijnde een herbergier) een maeltijdt
met malcanderen sullen eten voor haer genomen moeijten ende vacatiën in de schutterije”,
en wel daags na de parade, welke 19 Mei zou plaats hebben. De monstering was niet het enige militaire
schouwspel, dat de burgerij bij tijd en wijle te genieten kreeg. Een ongetwijfeld kleurrijke gebeurtenis
was ook het „optrecken” van de gewapende burgerij. Deze trok dan met wapperend vaandel en
slaande trom door verschillende straten om tot slot voor het stedehuis als eerbewijs drie salvo's te
schieten. In 1665 werd daarbij, komende uit de Doelen, gemarcheerd door de Baanstraat, de Torenstraat,
de Kerkbuurt, de Peperstraat en de gehele Breestraat om vervolgens langs de blauwselmolen over de Meer
en door de Bloksteeg wederom op de Breestraat voor het stadhuis te komen.
De reeds vermelde Doelen lag aan de noordkant langs de Zeestraat. Het was de plaats waar de schutters
zich kwamen oefenen in de wapenhandel. Een sierlijk gebouw, zoals aan de schuttershoven in de grotere
steden vaak was verbonden, was men hier niet rijk. Slechts een uiterst bescheiden doelhuisje laat de
oude plattegrond ter plaatse zien.
Het onderhoud en de bediening was opgedragen aan den schuttersknecht. Als zodanig fungeerde in het
midden der zeventiende eeuw Willem Jansz. Lijntjes. Naast de zorg voor de schietbanen was hij belast
met de bodediensten voor de krijgsraad. Ook maakte hij zich verdienstelijk bij het africhten der
gewapende burgers. Van tijd tot tijd werd hem boven zijn tractement een extratje toegelegd „over
sijne gedane moeijten in het dresseeren van de schutters voor het optrecken van de schutterije”.
Rondom de Doelen was een schutting geplaatst van zeven voet hoogte.
Mr H. J. J. Scholtens
Eeen bekend auteur antwoordde op onze circulaire aan de medewerkers op geestige wijze in dichtvorm:
Natuurlijk rijd ik mee.
Ik ben nog lang niet oud
En houd van avontuur —
Al zoek ik niet naar goud.
Ik rijd graag door het land
En over vreemde wegen;
Al helt de wagen schuin —
Ik kan er zeker tegen!
Klim daarom op de bok,
Laat nu het paard maar draven,
Ik zing mijn eigen wijs —
Het is niet voor den braven
En voor den netten man!
Het is een olijk lied,
Dat welt mij naar de keel —
Rij voort, koetsier, rij voort!
Ik draag ook bij mijn deel!
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.