Bibliotheek » De Speelwagen » 1946 » No. 2 » pagina 46-49
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
1e jaargang,
1946,
No. 2,
pagina 46-49.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: G. K.
De beide laatste firmanten C. en R. Köhne hebben de antieke winkelinventaris van „Het
Wapen van London” te Zaandam geschonken aan het door de oorlog zo zwaar getroffen Nederlands
Openluchtmuseum te Arnhem.
De prachtige eikenhouten tabaksvaten en tonnetjes, de mahoniehouten toonbanken, dito lessenaar, geldlade
en sigarenkisten, de koperen weegschalen en maten, alles wat deze winkel voor liefhebbers van oudheden
zo aantrekkelijk maakte, is onlangs overgebracht naar de Zaanse Buurt op het Museumterrein en wordt
nu in een van de gebouwen opgesteld.
Het gehele interieur wordt daar gereconstrueerd, – zelfs de tinnen zandstrooier komt op z'n oude
plaatsje naast het winkelboek.
In de toekomst wil men aan de bezoekers in de originele verpakking weer grof of krul verkopen, als van
ouds in Zaandam, zodat op deze wijze een traditie van ruim anderhalve eeuw wordt voortgezet.
Naar aanleiding van deze bizondere en zeer gewaardeerde schenking zijn we eens gaan snuffelen in oude
familiepapieren om u iets te kunnen vertellen over den stichter van de zaak, Jan Warnar Köhne.
Toen Jan Wamar Köhne omstreeks 1790 uit het Hannoverse naar de Zaanlanden trok met een zak vol
boerenbont op de rug en een degenstok in de hand, was hij welgemoed, want in Oost- en Westzaandam woonde
rijk volk, dat van stevig linnen hield en dat had hij. Hij wist z'n klantjes te vinden en met ze om te
gaan. Op z'n Hollands rookte hij dan een Gouwenaar, nam met genoegen een snuifje als hem dit geoffreerd
werd en vertelde van de armoede in z'n geboortestreek, van de lange voetreis naar Holland en van z'n
plan om niet terug te keren naar moeders spinnewiel.
Nadat hij z'n zak had uitverkocht telde Jan Wamar z'n duiten, kocht een kerfbank en een vaatje tabak,
betrok een huis op de Zuiddijk en begon een eigen zaakje, dat hij „Het Waapen Van London”
noemde.
Pelders en olieslagers, zeebonken en boekhouders, al wat rookte, pruimde of snoof in die dagen, kwam
bij hem in de winkel, omdat hij voor elk wat wils en een praatje had. Na enige jaren verhuisde hij naar
de Dam, waar op de hoek van de Kerkstraat een groot winkelhuis gekocht werd om dichter bij de sluizen
en de klanten te zitten.
Goed, beter, best, – deze reputatie hield hij hoog en ze leverde hem voordeel op.
Wanneer de heren van de societeit van de blauwselfabriek in Westzaan om de ronde tafel zaten, stopten
zij Varinas, maar een olieslagersknecht van de „Barrende Bok” pruimde Maryland, wat voor
een goed begrip van de kwaliteiten dient geweten te worden.
Deeze en meer andere soorten Van Rook
en Snuyff TABAK, als meede COFFY Thee
& Worden Verkogt BY JAN WARNAR
KÖHNE, Op den Dam in Het Waapen Van
LONDON, Te OOSTZAANDAM
– was de reclame in onvervalste tabakszakkenstijl, zoals deze nadien niet meer veranderd is.
Achter de gladgewreven mahoniehouten toonbank stonden twee knechten dag in dag uit te stoppen en te
wegen voor den gaanden en komenden man ter plaatse en de vele slijters in alle Zaandorpen en verder,
die met het „barkhoutsjagt” of eigen gerij bezocht en bediend werden.
Een mens kan van een pijp tabak niet leven, dus werden nog alderhande nuttige en noodzakelijke waren
voor het huishouden bovendien in de winkel te koop aangeboden. Witte en blonde Havanasuiker, kaas en
bakolie, pruimedanten, vijgen en rozijnen, koffie en thee, Javarijst, grauwe erwten, capucijners,
stijfsel, blauwsel en azijn, – er kwamen klanten voor.
In de „Looyerij” en de „Ossekop” lagen de voorraden opgeslagen, terwijl de
kervers in de „Hoofdwacht” aan de overzijde het werk niet afkonden, evenals de eester op
zolder, die maar het ene volle vat na het andere door het grote luik in de winkel liet zakken.
Zoals gezegd, het ging Jan Warnar voor de wind tot – de Fransen kwamen.
Napoleon bezocht de Zaanstreek en bij het aanschouwen van de vele honderden molens moet hij uitgeroepen
hebben: „C'est merveilleux” – het is wonderbaarlijk, maar in „'t Wapen van
London” zat de baas die dag te grommelen op de rand van een lege ton en hij vervloekte den hogen
gast, die geen respect scheen te hebben voor een goede pijp tabak en hem suiker van kroten aan de broek
wilde smeren.
Maar na Elba en St. Helena kwam er weer van 't beste in de vaten en veel. De knechten achter de toonbank
kregen het drukker dan ooit te voren en van het „alsmaar” stoppen, neerzetten en dichtvouwen
van de stevige papieren zakken sleten er kuilen in het hout.
Toen van Speyk de lucht in vloog waren ze anderhalf, honderd jaar later drie duim diep, wat u alsnog
kunt controleren.
Waar stopte en pruimde men wijders Maryland, Portorico en Varinas uit het oude Londen en wie waren de
wederverkopers en klanten in de onderscheidene dorpen langs de Zaan en elders?
Heeft u ooit gehoord van Fop Goezinne in de Rijp, Klaas van Thiel in Noordeinde, Pieter Roozee in Middelie,
Stendius Sieber van Oudesluis, Gerrit Nobel in St. Maartensbrug, Cornelis Tentjes te Jisp, Hendrik Deurger
van Assendelft, Jacob Betlem in Wormer of Huybert Molenaar en Gerrit Honig uit de Beemster? Dat waren ze,
met tientallen anderen.
De zaken werden uitgebreid, Jan Warnar kocht in de twintiger-jaren drie schepen, zeewaardig en goed
getuigd: De Courier, De Snelheid en De Columbus; stouwde ze vol met boter, kaas en spijkers, grauwe
erwten, loodwit, parelgort en zuurkool, monsterde drie brave kapiteins en achttien matrozen aan, die
voor zijn rekening het zeegat kozen en naar de West koersten, aldaar de lading van de hand deden en
zoveel witte en blonde Havanasuiker bovengenoemd en koffie inkochten als maar betaald en geladen kon
worden.
Er was een Zaandammer jongetje, dat varen wilde, – we kennen het soort; vooruit dan maar, –
kapitein Hendriksen zou nóg wel een oogje in 't zeil houden en parmant klauterde hij aan boord
van de Columbus, die zeilree lag voor Havana.
Honi soit qui mal y pense, wee hem die er kwaad van denkt, – want nu zegt het verhaal, het is
een verhaal uit het oude Londen, – dat de matrozen hem bang gingen maken door het liedje te zingen:
„Dat gaat naar Havana toe en dat komt nooit weerom.” Nog voordat de brik in zee gestoken
was, trok ons ventje aan de broek en liet zich bij den Helder of daaromtrent van boord zetten om weer
naar zijn vriendjes in de Klauwershoek te tippelen.
De janmaats hebben het niet kunnen weten, maar hun liedje heeft hem het leven gered, want het schip is
op die reis, wat men noemt, met man en muis vergaan.
In 1827 stierf de reder-tabakswinkelier en kaashandelaar Jan Warnar Köhne, „de vriend zijns
vriends en der bedroefden steun en troost” in de ouderdom van twee en zeventig jaar, zes maanden
en acht dagen, een bloeiende en gerenommeerde zaak nalatende aan zijn neef en rechterhand Johann Harmen
Köhne, de stamvader van alle boeren, burgers en buitenlui, die in deze contreien, met of zonder
ere, zijn naam nog dragen en van dewelken ondergetekende niet met de minste weemoed terugdenkt aan de
geurige dagen van Maryland, Portorico en Varinas.
G. K.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.