Bibliotheek » De Speelwagen » 1946 » No. 3 en 4 » pagina 88-94
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
1e jaargang,
1946,
No. 3 en 4,
pagina 88-94.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
De Abdij van Egmond als "Centre d'intérêt" voor het
Geschiedenisonderwijs. II.
Op de onlangs te Alkmaar gehouden Onderwijsconferentie leverde de heer Bakkum, Inspecteur van het Lager
Onderwijs, scherpe critiek op het geschiedenisonderwijs, dat hem in zijn jeugd beschoren was geweest: men
had hem, opgegroeid in het hartje van het oude West-Friesland, nooit van "Radboud" verteld! De spreker had
zeker aller sympathie, toen hij er aan toevoegde: "en dat vergeef ik ze nóg niet!"
Het is inderdaad een sprekende illustratie van dat soort geschiedenisonderwijs, dat misschien wel respectabele
hoeveelheden memoriseerbare en, vooral, examineerbare kennis aanbrengt, maar bij voorkeur opereert met
bloedeloze, schimmige gedaanten, gelocaliseerd in het grote "Nergenshuizen". Zulk onderwijs levert leerlingen
af, die zich Willibrord herinneren als staande ergens "links onderaan, juist beneden het kaartje". Zij kennen
"Egmond" als den man, die "te Brussel" — en in 1568! — werd onthoofd; maar al wonen zij op de
rand van de Egmondermeer, dan is het nooit bij hen opgekomen te vragen, of het beroemde slachtoffer van de
Bloedraad mogelijk ook met de naam dezer oude droogmakerij in verband te brengen is. Ik hoorde dan ook met
voldoening, dat een man van gezag in onderwijskwesties als de heer Bakkum is, dit sprekende voorbeeld uit
eigen ervaring aanhaalde.
Nu is de genoemde "Westfriese" koning toch ook weer een merkwaardige figuur. Het is n.l. nog niet zo heel
gemakkelijk "het" verhaal van Radbod te geven, vooral wanneer men ook in het eenvoudigste geschiedverhaal
eerlijk en verantwoord wil zijn!1 Het is ook hierweer
de kwestie van het "mooie", of "pikante verhaal" tegenover de "geschiedenis". Maar de herinnering aan Radbod
is, buiten alle geleerdheid om, door lange eeuwen heen levend gebleven.
En dat is heel wat!
Brengt de geschiedenis van de Abdij ook dergelijke tot gevoel en verbeelding sprekende en daarom werkelijk
onvergetelijke figuren binnen de wereld van het kind?
De lezer oordele.
Er moeten natuurlijk talloze aanknopingspunten zijn tussen een zo belangrijk centrum als Egmond was en de
politieke en militaire geschiedenis, in spijt van alle paedagogische betogen, toch nog steeds de door het
onderwijs meest begunstigde kinderen van Clio.2
Van de eerste abten, die de Abdij bestuurden valt, in ons bestek, niet veel te melden. Wij horen van een
ongeletterden kapelaan, die door gravin Petronella (de vrouwengestalte van het vermelde relief) tot abt
wordt gebombardeerd, maar in zijn hoge functie een droeve mislukking is. Terecht doet Busken Huet dergelijke
gevallen af, als "dorpsaangelegenheden". Rondom 1150 vinden wij melding gemaakt van den voortreffelijken
abt Wouter. De bezittingen van de Abdij, voornamelijk boerenhoeven, zijn dan zo aangewassen, dat hij
voor het beheer ervan een "advocatus", te vertalen met "rentmeester" en "beschermvoogd", aanstelt. Deze
voogden behoorden tot de stand der onvrije dienstbaren; uit hen ontwikkelde zich een der meest aanzienlijke
adellijke geslachten in Holland, waar trouwens het grootste deel van de adel uit "onvrijen" is gesproten.
Dat ging zoo. Ter beloning voor zijn diensten beleende abt Wouter den beschermvoogd Berwout met een "hoeve",
voor te stellen als een omvangrijk complex van landerijen en gebouwen; geld was nog schaars. Spoedig beschouwen
deze dienstmannen hun ambt als erfelijk bezit; zij behartigen naast de hun opgedragen belangen ook die van
zichzelf. Dezelfde Berwout nog, begint op de hem afgestane hoeve, een slot te bouwen, het eerste "slot op
de hoeve", dat in ± 1170 door zijn zoon voltooid wordt. Op korte afstand van de Abdij is zo een
nieuw militair en economisch centrum ontstaan, het geslacht van Berwout heeft er zich stevig genesteld, de
afstammelingen van den oorspronkelijken "advocatus" Berwout bleken voor het geestelijk gesticht maar al te
dikwijls "advocaten voor kwade zaken". Eindeloos geharrewar, zelfs miniatuur-oorlogjes tussen de beide
machtscentra werden nu geregelde verschijnselen.
Velen zullen zich den bewoner van het "Slot op den Hoef" met de veelbetekenende naam "Kwade Wouter"
herinneren. We hebben hier te doen met een voorbeeld, dat een historische figuur voor brede kringen aan de
vergete1heid ontrukt is, althans voor enke1e tientallen jaren, door een terecht of ten onrechte populair
geworden jongensboek. Het is zeker mijn taak niet om het over-bekende boek van Kieviet "Het Slot op den
Hoef" onder de loupe te nemen en het is nooit leuk om spelbreker te zijn. Maar wie zich de moeite wil geven
zich de inhoud te herinneren, zal moeten constateren, dat de rechtsverhoudingen tussen "Abdij" en "Slot"
nogal eenzijdig worden belicht. Dat men in het boek niets van de Abdij zelve te zien krijgt, mag men den
schrijver niet verwijten; het is immers getiteld "Het Slot". Maar dat de schrijver als vertegenwoordiger
van de Abdij-bewoners een caricatuur laat optreden, die geheel getekend is op de goedkope wijze, waarop
romanschrijvers van het genre-Van Lennep hun Jezuïeten-figuren plachten voor te stellen, is een tè
onwaardig foefje om de lachers en hun sympathieën voor een "bepaalde zijde" te winnen. Een onderwijsman,
die naar verantwoorde voorstellingen streeft, moet zich boven dgl. goedkope successen verheven achten. Maar
Kieviet heeft wel getoond, hoe "verhalen" historische stof tot leven kunnen brengen. Geschiedenis is een
episch vak! Beproeft uw krachten maar eens.
De geschiedenis van het slot moeten we laten rusten; het geslacht van Berwout, den fortuinlijken dienstman,
bracht het in het eind van de vijftiende eeuw al tot graaf, de toenemende grootheid en politieke
invloed zuigt hen met onweerstaanbare kracht naar het grote politieke middelpunt, Brussel, waar een der
laatste telgen, de populaire Lamoraal, het loon voor de zo gevaarlijke politieke grootheid op de bekende
bloedige wijze zal betalen. Het Slot op de Hoef stond toen nog ongeschonden, als een der vele bezittingen
van het rijke geslacht; graaf Lamoraal zal er zelden vertoefd hebben, maar heeft toch nog het initiatief
genomen de Egmondermeer te doen droogmaken. In 1573, aan de vooravond van Alkmaar's beleg, werd ook het
feodale slot in een ruïne veranderd.
Zit er dus belangrijke en kleurige vertelstof in deze typisch middeleeuwse verhoudingen Abdij—feodaal
kasteel, er zijn nog wel meer naar voren springende punten, vooral voor een behandeling in hogere leerjaren,
waar men bij wijze van "repetitie" (die bij een "vernieuwings-methode" in dit vak toch ook wel nuchtere
noodzaak zal blijven?) de stof gaat uitbreiden en hergroeperen.
Het ligt voor de hand, dat de graaf van Holland vaak bekwame medewerkers vond in bekwame en geletterde abten.
Zo was graaf, later Rooms-koning, Willem II, aan wien ons Noorderkwartier zo talrijke historische herinneringen
heeft bewaard, zeer bevriend met den bekwamen abt Lubbert (II). Willem II vertoefde vaak in de abdij, die
zo omstreeks 1250 een van de hoogtepunten uit haar geschiedenis beleeft. Wanneer de jeugdige Willem II in
1247, als Rooms-koning tegenover den machtigen Hohenstauf Frederik II, een pion op het schaakbord van de
"grote politiek" wordt, dan zien wij ook een enkel draadje dezer politiek naar het liefelijke Egmond lopen:
abt Lubbert wordt vice-kanselier van Willem en de Paus verleent hem volmacht de kruistocht te prediken tegen
den, met de kerkban belasten, Frederik II. Overigens zal deze aan dergelijke "politieke zetten" wel niet
te zwaar hebben getorst!
Een andere hoge prelaat, dien we vermeld vinden in verband met alom bekende geschiedverhalen, is abt Floris
van Utenhage. Wanneer Floris V in 1296 vermoord is, wordt aan dezen abt de belangrijke opdracht verleend
zich met een bezending van edelen, naar Engeland te begeven, om met Koning Eduard I te onderhandelen over
de terugkeer van den 16-jarigen opvolger, graaf Jan I, die, óók al een stuk op het politieke
schaakbord, aan het Engelse hof was opgevoed. In verband met de richting, die Floris V aan zijn buitenlandse
politiek had gegeven, moet deze missie wel een zeer delicate taak hebben gehad!
De grote veranderingen, die zich in de eeuw nà Floris V op economisch en maatschappelijk terrein
voltrokken, kunnen ook de Abdij en haar bewoners niet onberoerd gelaten hebben. Een Speelwagen-causerie kan
de aard van deze veranderingen, het zich baanbreken van een nieuwe maatschappij-vorm, zelfs niet even
aanstippen. Maar nemen wij b.v. nog eens een kijkje in de Abdij in de Bourgondische periode, dan zullen wij
zeker onze kennis van dit belangrijke tijdperk kunnen verdiepen. In hetzelfde jaar, dat Karel de Stoute
sneuvelt, vinden wij Abt Claes van Adrichem, aan het hoofd van het nu wel zeer rijke en aanzienlijke
klooster. De kloosterprelaat leidt daar nu een leven, als een zeer rijk, wereldlijk edelman, zijn "levensstijl"
is volkomen die van den "Seigneur" uit de kringen van de Bourgondische hofadel. De bezetting van dit hoge
ambt is dan ook maar al te vaak een kwestie van politiek en de machtige Bourgondische heren willen er wel
gaarne een van hun bastaardzonen in plaatsen, wat hun b.v. in het bisdom Utrecht gelukt is, maar in de Abdij
van Egmond niet.
Hoe ver ligt nu de tijd achter ons, dat gravin Petronella haar boersen dorpskapelaan tot abt doet verkiezen!
Abt van Adrichem leeft in de grote wereld van het "Herfsttij der Middeleeuwen" als een der voornaamsten.
Maximiliaan van Oostenrijk, gemaal van Maria de Rijke, is zijn grote vriend; we lezen van bezoeken, rijke
geschenken van zilveren kannen. Het is de periode, die onzen grootsten cultuurhistoricus deed denken aan
een avondhemel, "vol bloedig rood, zwaar en woest van dreigend loodgrijs, vol valschen koperen schijn".
Hoort, hoe Mgr Dr Hensen het einde van dezen prelaat tekent. In 1481 werd te Veere de bruiloft gevierd van
een der aanzienlijkste edelvrouwen uit het Westen der Lage Landen: Anna van Borsselen, zeer bekend
uit de biografie van Erasmus; zij was zijn machtige beschermster. Onder de genodigden op dit festijn
bevond zich Abt van Adrichem en hoe het er toe ging laat zich gemakkelijk raden. "Na een ruimen dronk besloten
de aanzittenden wijn, met zout vermengd, te drinken. Toen Van Adrichem zich had verwijderd, en lang uitbleef,
vonden de vrienden hem dood op het heimelijk gemak".
Onder dergelijke prelaten moest de kloostertucht der minderen ook verslappen, strenge hervormingen waren nodig, maar bereikten ook, nog voor het einde van de vijftiende eeuw, hun doel. Zo beleefde het klooster in de eerste helft der zestiende eeuw nog een zeer rijke nabloei. Een der meest aantrekkelijke figuren is de abt Meynard Man (1510-1526). De geschiedenis der Abdij voert ons thans ver van politiek en oorlogsrumoer. Wij lezen hoe Meynard Man de kloosterlibrije heeft verrijkt, hoe hij in correspondentie staat met Erasmus. Zeker zal er ook levendig geestelijk verkeer zijn geweest met den vermaarden humanist Murmellius, rector van de bloeiende "Latijnse school" te Alkmaar. Omstreeks deze tijd moet ook de geschreven catalogus van de kloosterbibliotheek samengesteld zijn door den kloosterling, die zich "frater Baldewinus", broeder Boudewijn noemt. Deze catalogus is een van de weinige handschriften, die uit de algemene verwoesting zijn gered. De samensteller moet een zeer geletterd man geweest zijn, zijn vriendschap met den geleerden Murmellius wordt bewezen door een gedicht op het schutblad van de catalogus. Genoeg om enige notie te geven van de geestelijke sfeer in een voornaam klooster tijdens de volle bloei van het Humanisme. Mogen we ons deze jaren voorstellen als een idylle dan heeft deze maar kort geduurd. In 1517 werd Alkmaar geplunderd door de woeste benden van Karel van Gelre, in voortdurende strijd met Karel V. In Alkmaar verbrandde het "gymnasium", Murmellius vluchtte, van alles beroofd en ook de rijke Abdij moet een geduchte veeg uit de pan gekregen hebben, voorspel van wat spoedig zal volgen in de jaren van krijg en verwildering. Eerst volgde nog de totale ommekeer in de inwendige organisatie van de Abdij. Tijdens de regering van Filips II toch doen de gevolgen van diens radicale koersverandering in het binnenlandse bestuur zich in Egmond op zeer drastische wijze gevoelen. In het kader van zijn bestuurshervormingen stelde Filips II een reeks nieuwe bisdommen in. Eén van deze was Haarlem, en het werd gedoteerd met het bezit van de Abdij. In 1561 voltrok zich deze fundamentele wijziging, de Abdij werd aangewezen ais "tafelgoed" van den nieuwen bisschop. Van nu aan is de bisschop van Haarlem tegelijkertijd Abt van Egmond! Voor de Abdij was dit een grote achteruitgang. De bisschop-abt vertoefde slechts bij wijlen in de Abdij, de tucht verslapte, en de rentmeesters klaagden over financieel wanbeheer.
Aldus verzwakt ging het eeuwenoude, eerwaardige gesticht de troebelen van de Geuzentijd tegemoet. Reeds
in het voorjaar van 1567 raasde het geweld over de vreedzame plek: Hendrik van Brederode, een der leiders
van het ontbonden Compromis, trok met zijn troepen door Kennemerland en West-Friesland. De Abdij moet toen
reeds geleden hebben. Maar de ondergang voltrok zich in 1573 in verband met de belegering van Alkmaar.
Sonoy, die in het Noorderkwartier het bevel voert, bouwt een schans bij Egmond. De klokken worden
uit de abdijtorens gehaaid om versmolten te worden, dan volgt het lood van de daken en ten slotte op 7 Juni
1573 "zijnde Schager paardemarkt" ging de brand in het grote gebouwencomplex. Er restte na het oorlogsgeweld
een schilderachtige ruïne, dikwijls afgebeeld. Lang diende een der torens tot "vuurbaken". In 1798
stortte deze in. Enige jaren later werden de resten voor afbraak verkocht; het laatst de talrijke grafkelders,
waar de slopers in 1820 nog ƒ 275.- voor betalen wilden. Fragmenten van zerken uit de oude abdijkerk,
waar bijna alle graven uit het Hollandse huis hun laatste rustplaats hadden, konden nu dienst doen als dorpels
en stoepen. De rente van de aan het klooster behorende landerijen in het Noorderkwartier diende om de salarissen
van de professoren der jonge Leidse Universiteit te bekostigen.
Wat er onder deze omstandigheden van de rijke Boekerij is terecht gekomen, behoeft men niet te vragen. Er
is slechts een enkel handschrift gered, de Leidse Bibliotheek bezit er b.v. 9, de Koninklijke Bibliotheek
éé! Maar dat is dan ook het beroemde Evangelieboek, het handschrift uit de negende eeuw, door
Dirk II en zijn gemalin aan "zijn" klooster geschonken. Het bezat een kostbare band, volgens de oude beschrijvingen
van gedreven zilver met goud en edelgesteenten versierd. De band is spoorloos verdwenen, maar het handschrift
gered. De omzwervingen van dit "oude boek" vormen een boeiend verhaal op zichzelf.
Achterin dit handschrift voegden de monniken van Egmond in de tweede helft der tiende eeuw twee miniaturen
toe, een ervan, overbekend door (helaas ongekleurde) reproducties, is reeds genoemd. Vaststellende, dat onze
middeleeuwse schilderkunst gegroeid is uit de miniatuur, hebben we hier de naïeve oudste voorbeelden
van de "Hollandse Schilderkunst" voor onze ogen.
Kr.
De heer E. Kroeskop, Van der Meijstraat 9 te Alkmaar, zou het op hoge prijs stellen indien de leerkrachten,
welke zich voor de regionale geschiedenis interesseren, hun ervaringen en inzichten aan hem mededeelden.
Zo mogelijk aangevuld met gegevens, welke van dienst kunnen zijn voor de praktijk.
Wie de beschikking heeft over werk, dat naar aanleiding van gegeven lessen of gemaakte uitstapjes in de
omgeving, door de leerlingen is vervaardigd, wil dit wellicht eens ter inzage sturen.
Misschien is er iets geschikt voor plaatsing of reproductie.
Red.
1 Over Radbod moet ten spoedigste een artikel in de "Speelwagen" verschijnen.
2 Clio = de muze der geschiedenis.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.