Bibliotheek » De Speelwagen » 1946 » No. 5 » pagina 134-139
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
1e jaargang,
1946,
No. 5,
pagina 134-139.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Naar aanleiding van het
stukje van Jan A. Wit in het Meinummer laat ondergetekende u het volgende toekomen.
De schrijver J. W. J. Werumeus Buning zegt in zijn boek .Ik zie, ik zie, wat gij niet ziet", dat het wapen
van Edam volgens de oude Kroniek is ontstaan ten tijde van de tweede Kruistocht. Hij schrijft o.m., dat
de inwoners van Edam tezamen met die van Haarlem vochten om de torens van Damiate. Misschien is de
Noordnederlandse knaap, die - zoals de Kroniek het beschrijft - het schoon saffraankleurig vaandel van
den heerser over alle Muzelmannen met behulp van een dorsvlegel veroverde, wel een Edammer geweest.
In ieder geval, het stadswapen is verleend op die Tweede Kruistocht door niemand minder dan Godfried van
Bouillon. Een zwarte stier op een groen veld tegen een rode achtergrond, waarboven drie gouden sterren. En
er staat geschreven:
Paus, Keijzer en al het Christenheer
Verwonderde hen even zeer
Van die grote eer.
Oude historieschrijvers hebben de eeuwen door gezegd, dat deze pikzwarte stier in het wapen stond, omdat
de inwoners van Edam zo dapper vochten als stieren. Anderen zeggen weer, dat dit wapen wijst op een
tegenstelling; de boers bewapende Edammers en de stedelijke Haarlemmers, die als ridders waren gekleed,
waardoor het zwaard tussen de sterren in het wapen van Haarlem is geplaatst en tezelfder tijd is verleend.
Een andere dichterlijke ontboezeming luidt:
Gezegend zij de stier,
Hij doet de handel bloeien.
Hierna legt de dichter ons uit hoe de stier er moet zijn voor de koe, de koe er is voor de melk, deze voor de boter en kaas en de boter en kaas voor de handel. En deze dichter eindigt waar hij begint, na de bedrijvige grootheid der stad te hebben vastgelegd:
Wat geeft den koopman en den werkman dit vertier?
't Is (onder Gods bestel) alleen de vruchtb're stier.
En nu het plaatselijke verhaal over het ontstaan van Edams wapen. De tegenwoordige St. Nicolaaskerk
moest nog worden gebouwd, maar over de plaats, waar dit moest gebeuren, konden de vroede vaderen het niet
eens worden. Tenslotte werd besloten, 's avonds een stier los te laten. Waar die de andere morgen zou
liggen, daar zou de kerk komen. De kerk werd gebouwd buiten de stad, waar de stier had gelegen en er werd
besloten voortaan een stier in het wapen te voeren.
Naar aanleiding van de aantekening over het wapen van Middelie, wil ik er op wijzen, dat dit tegenwoordig
geen twee hooihoopjes zijn met een klaverblad in het midden, maar twee samengebundelde korenschoven met
een klaverblad. Twee hooihoopjes had wel beter gestaan, daar hier wel hooi is, maar in het geheel geen
graan. Ik zal eens een nader onderzoek instellen, wanneer dit wapen is veranderd. Aan het oude wapen -
het wapen met de kikkers dus - hebben de Middelieërs nog altijd hun bijnaam te danken: de
Middelieër kikkers.
W. Sijken
Inderdaad is dit de historische ontwikkelingsgang. Ik heb ook gezegd, dat het verhaal slechts qua sage
waardering verdient.
Aan het ingezonden stukje van den heer Sijken kan ik nog toevoegen - en dan houd ik alles beknopt - dat
de Haarlemmers de Edammers ook een raam hebben geschonken bij de herbouw van de Grote Kerk, waarop de
inneming van Damiate (in Egypte, aan de monding van de Nijl gelegen) stond afgebeeld.
Het gedichtje, dat de geachte inzender vermeldt, is groter:
Edam, als gatrouwe lantsaten
Quamen die van Haerlem te baten
Wilt vreuchde vaten.
Zy ginghen hem hard en fier,
Met stoute moedt met felle manier
Als verwoede stier.
Paus, Keiser, enz....
............................
Alsoo kreegh Edam haer Waapen met eer en gewelt
Drie vergulde sterren in 't Roodtvelt
End een Stier daer in aestelt.
Dit gedicht heeft gestaan op een bord naast het raam, dat de Haarlemmers Edam hebben geschonken en
was gedateerd 1610.
Dat de dichter, verband zoekt tussen de boter en kaas en de stier en het plaatselijke verhaal is aardig,
maar van geen historische waarde. Dat was mijn verhaal over die hollende stier ook niet. De heer Sijken
heeft ons door zijn schrijven niettemin enige aardige dingen verteld. En dat wapen van Middelie, daar
blijf ik nieuwsgierig naar.
Jan A. Wit
Dat het meer of minder succes, dat een bepaald tijdschrift geniet voor een belangrijk deel afhangt van de toegepaste illustraties, is iets
wat voor vele tijdschriften opgaat.
Uit de oproep van „De Speelwagen” om goede foto's blijkt de
betekenis hiervan.
Daarom is het zo bedroevend te zien hoe lelijk en weinig zeggend vele
foto's van onze dorpen en steden zijn. Vooral de voor de al dan niet uit
het buitenland afkomstige toeristen bestemde „fotokaarten” lijden aan het euvel van het geven van zeer vage voorstellingen. En
menig dorpje bergt dikwijls veel moois dat een goede reproductie dubbel
en dwars waard is.
Wel beschikt het eigenlijk weinig algemeen bekende Lichtbeeldeninstituut
te Amsterdam over een uitgebreide collectie mooie foto's, maar wij
moeten ook zelf aan de slag.
Daarom rijpte bij mij als amateur-fotograaf en bewonderaar van ons
prachtige Hollandse landschap het volgende plan:
Elke met „De Speelwagen” samenwerkende vereniging schrijft
voor zijn gebied en wijde omgeving een fotowedstrijd uit, waaraan iedere
amateur- of beroepsfotograaf kan deelnemen.
De in te zenden foto's dienen wat onderwerp en formaat betreft aan
bepaalde voorwaarden te voldoen. Na sluiting van de inzendtijd vormen de
beste foto's een verzameling, die misschien tentoongesteld kan worden,
waarmee het volgende bereikt wordt:
1e. het geeft de toch reeds geïnteresseerde leden van de vereniging een
ruimere en dikwijls geheel andere kijk op veel, waaraan zij zonder het
te weten achteloos voorbij gingen. Het kan voor hen geheel nieuwe
terreinen openen;
2e. het kan de niet-leden „wakker schudden” en hun, meer dan
verhalen kunnen doen, duidelijk maken hoe mooi en interessant de eigen
omgeving is. Dit kan voor de betreffende vereniging een
ledenvermeerdering tengevolge hebben, wat weer grotere mogelijkheden
voor de vereniging biedt om een bepaald gesteld doel te bereiken;
3e. het kan misschien de grondslag vormen voor fotomateriaal, dat zich
aanstonds voor reproductie en uitgave in de vorm van fotokaarten leent;
4e. de tentoongestelde collectie kan ter nadere kennismaking langs de
andere verenigingen een rondreis maken, waarvoor stellig grote
belangstelling zal bestaan. Men denke hierbij b.v. ook aan oriëntering
voor te houden excursies naar de betreffende streken of aan de opwekking
tot een speuren in eigen omgeving naar bepaalde dingen.
Eenmaal op deze weg zijnde zullen zich misschien nog meer mogelijkheden
voordoen, die later nader bekeken kunnen worden.
Moge een enthousiaste schare fotografen en belangstellenden dit plan
werkelijkheid maken.
J. W. De Vries
Wij juichen het voorstel van den heer de Vries zeer toe en beloven hem ook onzerzijds de nodige propaganda te
zullen maken. Wellicht zijn er reeds amateurfotografen en beroepsmensen die hun aandacht aan dit voorstel willen
besteden. Reeds hebben wij medegedeeld dat er een fotowedstrijd georganiseerd zal worden, maar in verband met het
moeilijk verkrijgen van materiaal willen we niet al te hard van stapellopen.
Zij die hier wèl over beschikken, kunnen rekening houden met de dingen
die beslist zullen komen.
Op de eerstvolgende vergadering van het cliché- en redactiefonds zal
één en ander worden besproken.
Mijn grootmoeder, die te Assendelft werd geboren in 1853, vertelde mij de volgende geschiedenis, die in haar jeugd te Assendelft plaats
vond en waarin een wagenversje voorkomt. Ik weet niet zeker, of het hier
een versje op een speelwagen betreft, ik kan dat helaas niet meer
navragen, maar ik vermoed het wel.
Een oude weduwe, eigenares van een rijke boerenplaats, werd verliefd op
haar eersten knecht en, of het schrikkeljaar was of niet, ze liet het
hem blijken ook en de jongeman had er wel oren naar.
Bij haar kinderen, zelf reeds boeren en boerinnen, verwekte dat veel
opzien en tegenweer, evenals in „de buurt”.
De oude vrouw trok zich daar echter weinig van aan, maar liet achter op
haar wagen schilderen:
Wat wordt een menig mensch
Belasterd en belogen
Van vuile kakelaars
Die zelve niet en dogen.
Laat appelen bloeien
En wortelen groeien
Laat ieder zich met
zijn eigen bemoeien.
Het met energie doorgezette huwelijk werd een fiasco, bijzonder voor de oude vrouw. Haar jeugdige echtgenoot tyranniseerde haar al spoedig, zo zelfs, dat zij soms naar de zolder vluchtte en achter de schoorsteen ging schuilen tegen zijn woede.
J. H. van der Schoor
De heer R. Jongens te Beemster deelde ons een boerenwagenrijm mede, dat hem werd opgegeven door den heer J. Honig aldaar:
„Al wie wat weet van mij die ga
Naar huis en bezie het zijn.
Vindt hij in 't zijne geen gebreken
Zoo mag hij vrij van and'ren spreken.”
We herhalen ons verzoek: Wie weet er nog meer?
Bij ons aan de Zaan, schrijft de heer Jan W. A. Honig, werd vroeger bij het beoefenen van het harmonicaspel altijd het eerst het lied van „De Kolenboer van Langendijk” geleerd. Het refrein begon aldus:
„Z'n geld is weg, z'n kolen kwijt, hoezee!”
Wie kan ons de volledige tekst opgeven?
In aansluiting op het artikeltje van den heer P. Kistemaker, pag. 61, deelt de heer J. Buysman te Ouderkerk a. d. Amstel mede, dat in het Rijksmuseum te Amsterdam een schilderij hangt van Jan Steen, waarop eveneens het schone vers van „De bakker op de hoek” voorkomt. De laatste regels luiden:
De vellen van z'n broek
Die hangen voor de glazen.
In Lutjebroek maakte de volksmond hiervan... de billen van z'n
vrouw, wat lastig rijmt.
Maar wie kan niet verklaren, waarom men daar de broek wil sparen?
We vinden tot dusverre Jan Steen echter nog het minst onfatsoenlijk!
Op Texel werd de Meierblis gevierd. Wie kan ons hier iets over vertellen?
De korrie en de warme bollen
met een lik stroop
Het Luilakfeest is in Zaandam, dank zij de onvermoeide actie van burgemeester In 't Veld, die een voorstander is van 't handhaven van
onze oude tradities, in ere hersteld. Op Luilakmorgen, precies om vier
uur, heeft de jeugd van Zaandam dit jaar op vier plaatsen in de gemeente
vuren ontstoken, terwijl op schier ontelbare plekken kleinere „fikkies” werden „gestookt”.
Het „luilak, slaapzak” schalde reeds even na middernacht door
de straten, terwijl de jongens en meisjes voor vier uur de gelegenheid
kregen, hun brandstapels op te bouwen.
Om vijf uur kwam echter het grote moment: de korrie-wedstrijden op de
Prins-Hendrikkade. Dit jaar heeft alleen Zaandam deze wedstrijden gehad.
Volgende jaren hoopt de Zaanse Gemeenschap zo ver te zijn, dat de gehele
Zaanstreek haar korrie-wedstrijden kan houden.
Maar wat is een korrie, zullen velen, die niet uit de Zaanstreek
afkomstig zijn, zich afvragen. Een korrie is een klein houten wagentje,
waarop één jongen kan plaats nemen. Aan de voorzijde is een dik touw
bevestigd van ongeveer tien meter lengte. Vijf of zes jongens trekken
het wagentje voort. Aan de beide zijkanten zitten ook touwen vast, ieder
van ongeveer drie meter lengte, waarmede de stuurmannen het wagentje in
de juiste richting houden.
Door een achttiental Zaandamse scholen was een ploeg samengesteld. Met jeugdig
enthousiasme werd gestreden om de wisselprijs, een miniatuurmolen,
uitgevoerd in hout en beschikbaar gesteld door een bekend Zaandams
Kunstnijverheidsbedrijf.
Nog een traditie herleefde! De ploegen werden getracteerd op warme
bollen! Hoewel het „dropwater” ditmaal nog ontbrak en de
burgers nog niet konden genieten van de bollen, kunnen wij toch zeggen,
dat hier een stukje folklore op waardige wijze is hersteld.
Wel is het een heel ander beeld dan vroeger. Toen trokken de meisjes en
jongens langs de straten en o wee degenen, die te lang sliepen.
Zij werden op de korrie gezet en rond gereden met het eentonige en toch
fascinerende lied: „Luilak, slaapzak, beddepop, staat om zeven uren op”.
Er is nu lijn in het geheel gekomen. Wij moeten dit toejuichen, omdat
door gebrek aan organisatie het oude gebruik dreigde om te slaan in
baldadigheid. Daarom, al is het niet meer een spontane uiting van de
kinderziel, wij juichen het in ere herstellen van de Luilak-viering toe.
Zoals uit het stukje over de „Terreur door de dienaren van den Baljuw van Kennemerland” reeds bleek, had men er wel iets voor over
om zich de moeizame tocht te sparen naar de ver afgelegen plaats waar de
Vierschaar zitting hield. Dit was reeds lang voor dien het geval, zoals
af te leiden is uit het vonnis, geveld op 14. Mei 1489 door de
Vierschaar van het Baljuwschap Kennemerland, waarvan de acte in het
bezit is van de Kennemer Oudheidkamer.
Bij dat vonnis veroordeelde de Vierschaar vier inwoners van Cadwoude1,
welke verafgelegen plaats onder de jurisdictie stond van den Baljuw van
Kennemerland, elk tot tien pond boete, omdat zij daartoe gevorderd, niet
op één van de vier achtereenvolgende zittingsdagen verschenen waren.
Reeds op de derde zittingsdag had de Baljuw deze vier als
„versmaders des rechts” „boetschuldig geëist elk voor
tien pond” en toen zij op de vierde dag weder niet verschenen
waren, werd de eis ingewilligd.
In het vonnis wordt er niet van gerept, dat zij alsnog moesten komen of
dat zij door de sterke arm der wet voor de Vierschaar gebracht zouden
worden, zo dat aan te nemen is, dat de aangelegenheid als de boete zou
zijn betaald, geëindigd was.
Waren zij tijdig verschenen, dan zouden zij misschien tot vijf pond
boete zijn veroordeeld en de extra vijf pond, welke zij nu moesten
betalen, hadden zij er vermoedelijk voor over om zich de moeizame tocht
te sparen van Cadwoude naar Haarlem of Beverwijk en om schade door
verzuim van hun werk te voorkomen.
Mns
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.