Bibliotheek » De Speelwagen » 1948 » No. 9 » pagina 269
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
3e jaargang,
1948,
No. 9,
pagina 269.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: M. Zwaagdijk.
De landarbeider, die ik in die tijd heb gekend, was vast-werkman, d.w.z. werkte geregeld bij
één boer, kende dus geen werkloosheid in tegenstelling met een los-werkman, die werk
vond, waar hij het krijgen kon. De laatste verdiende meer, zolang hij werk had. Voor hem was 't uurloon
10 ct. Hier volgen de arbeidsvoorwaarden voor een vast-werkman.
Werktijd: zomers was hij 's morgens om 4 uur in 't land, om de koeien op te halen. Hij werkte
tot 's avonds 7 uur en had een uur, om thuis te „middaggen” n.l. van 12 tot l uur.
Zondags en op Christelijke feestdagen was hij van 's morgens 4 tot 7 uur op de boerderij en
's avonds van 4 tot 6 uur. Hij maakte dus een werkweek van 89 uur. Daarvan moet een uur per
werkdag afgetrokken worden voor „konkel- en halfzessiestaid”. Blijft 83 uur per week.
's Winters iets minder.
Geen vacantie. Wat ontspanning betreft - soms kon het Zondagsmiddags met melken zo geschikt worden,
dat hij gelegenheid had naar familie te gast te gaan.
Loon: hij kreeg ƒ 6.- „in de week” en had het recht op 1 liter melk dagelijks
voor 6 ct „de kan” en een kopje boter wekelijks voor 50 ct „de kop”. Bovendien
kreeg hij „konkeltaid” (10 uur 's morgens) brood met koffie van de boer, evenals
's middags om half zes. In de hooitijd at hij bij de baas; dan was er haast bij 't werk.
Bij ziekte kreeg hij geen loon. Wel soms een doktersrekening: ziekte- en invaliditeitsverzekering
bestonden niet. Geen ouderdomspensioen voor een onbezorgde oude dag.
Dit was het leven van een landarbeider, die zich boven anderen gelukkig mocht prijzen vast werk te
hebben. „Vast werk - vast armoe-laie”, zei men toen.
M. Zwaagdijk
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.