Bibliotheek » De Speelwagen » 1948 » No. 10 » pagina 304-305
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
3e jaargang,
1948,
No. 10,
pagina 304-305.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: M. Zwaagdijk.
Toen tijdens de Republiek Den Haag de zetel der regering was geworden, hadden de afgevaardigden
der stemhebbende steden zich behoorlijk van een eigen herberg verzekerd, weliswaar eerst door 't huren
van een paar achterkamers, maar later door koop van een heel gebouw. Zo zien we gedeputeerden van
Amsterdam in 1617 voor een jaarhuur van ƒ 600 „geaccommodeerd” ten huize van de
heer Albert de Veer, Raadsheer van de Hoge Raad, die zijn pand in 1618 aan de stad overdroeg voor een
koopsom van ƒ 14.250. Door aankoop en verbouwing waren de heren in de achttiende eeuw verzekerd
van een hotel op 't Plein, dat de stad Amsterdam kwam te staan op ruim ƒ 146.500, maar dat
dan ook een paleis-hotel kon genoemd worden.
De afgevaardigden van Alkmaar en Enkhuizen beschikten samen over één gebouw op het Buitenhof
en dat mocht er ook wezen! Nog lang heeft het bij de Hagenaars bekend gestaan als het hotel „De
twee Steden”, een der beste hotels van de stad. Nu is het omgebouwd tot een bioscoop. In de gevel
bevinden zich nog de twee stenen, waarin de wapens van Enkhuizen en Alkmaar zijn uitgebeiteld.
Als onze vroede vaderen de belangen van hun Gewest in de Staten-Generaal hadden bepleit, wilden ze
's avonds hun zinnen wel eens verzetten. Dat de oud-Hollanders van een stevige dronk hielden -
daar kwamen ze rond voor uit. De schilderstukken uit die tijd kunnen het getuigen. 'k Speel dan ook
niet de rol van verklikker, als ik zeg, dat de gedeputeerden het zich in hun stedelijke herbergen zo
aangenaam mogelijk maakten. De „Wet der twaalf taafelen”, een berijmd hotelreglement voor
de afgevaardigden van de vijf steden Hoorn, Edam, Monnikendam, Medemblik en Purmerend, die gezamenlijk
één logément betrokken, is daarvan een welsprekend bewijs.
Art. 6 luidt:
Die om het sterven van een rijke tante treurt,
Of van een vriend, van wien hij merklijk voordeel beurt,
Die moet de Broeders met fatsoen op stoopjes nooden,
En geift een natte Mis, ter eere van de dooden.
Art. 7:
Die door een krankte of koorts gebannen van de straat,
Na lang gebruik der Medicijnen
Zich weer verlost vindt van zijn pijnen,
Die geeft met blijdschap een ducaat
Om dertien pintjes met de Tafelbroers te leegen
En al de pillen en Julappen af te veegen.
Art. 10:
Voor ieder Krijtertje, hetwelk uw Vrouwtje haalt,
Wordt mede 't oude loon van een ducaat betaald.
Slot:
Zoo moet geen tweedragt ooit de vijf Gezusters stooren,
Die tot dit Logement behooren.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.