Bibliotheek » De Speelwagen » 1949 » No. 1 » pagina 9-10
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
4e jaargang,
1949,
No. 1,
pagina 9-10.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
In de historische roman „Vrije Westfriezen”, deel II, door C. Sluijs Gzn las ik dat de
maand Januari van 't jaar 1838 verschrikkelijk koud was. Van ijsvermaak was evenwel nog niet veel
gekomen, want het vroor te sterk. Wie niet moest, ging niet naar buiten en bleef bij de warme haard.
(Een der afgelopen winters is volgens de statistieken nog veel strenger geweest en van een warme haard
konden velen niet genieten vanwege de brandstoffenschaarste).
Toch gingen in die winter van 1838 een aantal ijsliefhebbers van Andijk naar het Oostwouder Veldhuis,
waar al vele jaren de gewoonte bestond, om als er sterk ijs was, daarheen te rijden en op de brede
sloot allerlei wedstrijden bij te wonen.
We lazen verder, dat men daar op die brede ijsvlakte aan het „zoljeren” was.
Dit was een spelletje om met halve klinkers op een van metselsteen gebouwde toren te mikken. De afstand
was vrij groot en nu was het de kunst om de halve klinkers zo ver over het ijsvlak te doen glijden,
dat ze de toren in zijn fundament troffen. Ook ringsteken en hardprikken behoorden tot de vermakelijkheden.
Verder zou er ook „Kat-knuppelen” plaats vinden.
Vooral op dit laatste spel verheugde de jeugd zich bij voorbaat. De ouderen werden door de ringrijderij
geheel in beslag genomen. De jongelui verzamelden zich op een geheel ander gedeelte van de Oostwouder
sloten.
Een oude teerton brachten ze mee en weldra werd deze op een plank geplaatst. Nu werd een wreed spel
begonnen. De jongens groepten op enige afstand van de ton samen, elk met een dikke knuppel gewapend.
Om beurten slingerden ze met kracht hun knuppel naar de ton. Misten ze, dan werd er luid gefloten.
Raakten ze echter, dan stegen er benauwde kreten uit de ton. De arme poes, die in de ton was opgesloten,
werd door het geweld der knuppels radeloos. Als eindelijk door een krachtige worp een der duigen brak,
kroop het geplaagde dier uit de opening.
Doodsbenauwd loerde de kat om zich heen en liet zich op het gladde ijs vallen. De vlucht, waardoor
het vervolgde beest zich trachtte te redden, mislukte door de gladheid. Spoedig werd het weer opnieuw
een prooi van de baldadige jeugd en hetzelfde spel kon opnieuw beginnen.
We lezen verder, dat een der belhamels op het idee kwam om halve notedoppen onder de poten van de poes
aan te brengen. Na heel wat krabben van het verwoede dier opgelopen te hebben, gelukte het eindelijk.
Nu steeg de vreugde ten top, want poes zeilde door de wind voortgedreven over het gladde ijsvlak en
kon zich onmogelijk uit de voeten maken.
Als een der knapen die wrede plagerij niet langer kon aanzien en de doppen van de poten van de poes
verwijderde om haar te laten ontkomen, had hij kans om een flink pak slaag op te lopen, omdat hij het
spel had gebroken.
In verband met het hierboven beschrevene, herinner ik mij uit mijn jeugd, omstreeks de jaren 1893, dat
we na de zgn. grote kermis, die in Benningbroek van de laatste Zondag in September tot en met Dinsdag
daaropvolgend gehouden werd, de Katjeskermis noemden.
Op ons dorp bevonden zich drie herbergen; op verschillende Zondagen hadden bij iedere herberg (café)
volksspelen plaats. Bij de ene b.v. zaklopen of ballenwerpen, bij de tweede harddraverij van boerenpaarden
en bij de laatste Katknuppelen.
Met dat Katknuppelen ging het gelukkig niet zo wreedaardig toe als bovenvermeld. Inplaats van een levende
kat werd een stuk hout in de ton gedaan. Zodra het de knuppelaar gelukte, nadat vele duigen van de ton
kapot gegooid waren, „de kat” er uit te gooien, had hij een prijs gewonnen.
Het spreekt van zelf, dat daarna meer tonnen werden aangebracht om opnieuw het spel voort te zetten.
Na afloop werd in het café de kermispret voortgezet met dans... en veel sterke drank, waarvan
veeltijds vechtpartijen het gevolg waren!
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.