Bibliotheek » De Speelwagen » 1951 » No. 5 » pagina 147-151
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
6e jaargang,
1951,
No. 5,
pagina 147-151.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Deze kinderopstellen werden ingezonden op de prijsvraag uitgeschreven door „Oud
Enkhuizen” voor leerlingen der lagere scholen. Het onderwerp was geheel vrij, mits het maar op
Enkhuizen betrekking had, oud, nieuw, toekomst...
Eerste prijs: Annelies Bouma
Tweede prijs: Jan Tol- Co Sikkens - Piet Veken
Derde prijs: Hans Horsting.
(Een mooie potloodtekening. welke helaas om technische redenen niet geplaatst kan worden).
OUD-ENKHUIZEN
„De Koepoort... U kent de Koepoort toch wel? Hij is gebouwd in 1730. Dit is een stenen poort.
In 1356 kreeg Enkhuizen de poortrechten. Maar die poorten waren van hout. Later is die verbeterd.”
We lopen onder de Koepoort door. Een beetje schemerig is het. „Dat is de Westerstraat,”
wees de gids.
„De Westerstraat? Ik dacht dat die veel ouder was.”
„Inderdaad, maar de straat is veel veranderd door moderne huizen. Maar het komt ook, omdat die
prachtige kastanjebomen weg zijn. Kijk, daar heeft u het huis van de burgemeester. Het is nu onbewoond.
Maar over een tijdje hoopt de burgemeester er weer in te trekken.”
We liepen de Westerstraat door. Hier oude huisjes. De Westerkerk. Hij wordt gerestaureerd.
„We hebben ook nog een Zuiderkerk,” zei de gids, die schijnbaar gedachten kon raden.
Toen kwamen we bij het Venedie. Staken over en liepen weer in de Westerstraat.
Een sigarenwinkeltje, oud... Een boekwinkeltje, oud...
„Kijk, dit is het huis van Dokter Paludanus. Dit was een dokter, die rarieteiten verzamelde. Die
zijn nog te bezichtigen in de Chirurgijnskamer in de Waag. Daar gaan we nu naar toe.”
Een klein eindje lopen maar, trapje op en we zijn er. Een kuiken op sterk water met drie sporen,
zeepaardjes, enz. enz.
Enkhuizen. Chirurgijnskamer in de Waag (Foto Bedijs)
Op zolder stonden een kaaspers, een model van de stoomboot „van der Wijk” en nog meer.
De gids liep weer de wenteltrap af. Maar wij bleven nog even staan bij al die dingen, toen gingen wij
ook.
„Nu gaan we naar het stadhuis, dat gebouwd is in 1685 maar geheel voltooid is in 1688. Het is
gebouwd door Steven Vennekool. Boven het stadhuis is een museum waar o.a. het zwaard van Bossu
hangt.”
We gingen het stadhuis in, liepen een marmeren trap op en kwamen in een grote witte zaal, waar armen
als kandelaars aan de wand hingen.
Windvanen uit Haringstad
Er hingen ook schilderingen van Paulus Potter. We liepen nog een paar trappen op, toen kwamen we
bij het museum. Wat daar allemaal te zien is, kan ik niet beschrijven omdat het museum tot onze spijt
op slot was(?).
„Nu zijn we dicht bij het Peperhuis, dus dat kunnen we ook wel bezichtigen.”
Het Zuiderzeemuseum is een museum van alles langs de Zuiderzee, klederdrachten, schepen, sieraden, enz.
Het museum is artistiek opgesteld, hier en daar met netten gedrapeerd. Het Peperhuis is een pakhuis
met de koopmanswoning bij elkaar.
Wat nu op het ogenblik de schilderijenzaal is, was vroeger de huiskamer van de koopman. Vandaar nog
de gebeeldhouwde hoofdjes, die aan het eind van iedere balk bevestigd zijn.
Beneden in het museum is de taveerne, een gezellig cafeetje waar op de avonden in de zomer het altijd
vol met zeilers zit.
Weer verder maar, over de Blauwpoortbrug.
„Daar is de Drommedaris,” wees de gids, „in de oorlog heeft hij veel geleden.”
De dikke romp van de toren... Het scheen mij toe of hij dacht; „Ik zal deze stad hoog houden”.
De stad die vroeger in bloei was, maar nu zo dood... Boven ons hoofd speelde het carillon. „In
een blauwgeruite kiel”...
AAN DE HAVEN
Tjoek! Tjoek! Tjoek! komt er 'n botter de haven binnenvaren. De UK 176. Ik zie de nest al liggen.
Daar hebben de jongens 't op voorzien, want daar zit wel eens 'n paling tussen. Zie je wel: daar komen
ze al aanrennen. Ja! daar gooit de schipper 'n palinkie. Niemand vangt 'm. Hij valt op de grond. 'n
Jongen grijpt 'm. Hij gaat weg naar 'n andere botter.
Op de UK 176 doen ze de paling in de teilen. Die worden weggebracht, de afslag in. Kijk! ze gaan er
heen, de trap op, die op de straat uitkomt.
De schipper roept: „Opzij, jongetje, anders krijg je 'n trap, hoor.” Dat hoort ie en loopt
heel hard weg.
Daar komt een jongen aan, en die vraagt: „Meneer, mag ik 'n palinkie?”
„Jongen,” roept de schipper, „als je niet maakt dat je wegkomt, gooi ik je de haven
in.”
't Loopt naar twaalf uur.
De kotters, botters enz. verlaten de haven. De mensen gaan huiswaarts. Om één uur begint
de drukte weer opnieuw.
EEN DAGJE 'T VELD IN
Jan en ik zouden voor niks een schuit zien te krijgen. Maar daar moet je iets voor doen.
We liepen de Oude Gracht op, en ja: 't geluk was met ons, want de Vries zat te pompen.
Jan, eerst wat schuchter, dan wat vrijer, zei: „De Vries, moeten wij even pompen?”
„Ja, maar dat is een moeizaam werkje hoor.”
Nou, dat hadden we er wel voor over. En wij pompen. Eindelijk: hij was leeg.
„'t Is klaar, hoor.”
„Prachtig, maar ik heb niks voor jullie.”
„De Vries mogen we even roeien?”
„Jawel.”
We pakten 'n stel paddels en sprongen in de wrakke, wankele schuit, krakend en piepend in al z'n
groeven.
Kleingoed van de daken
Met enkele flinke slagen was de vaart er gauw in gebracht. „Spat niet zo,” zei Jan.
„Jij doet niet minder.”
't Was rustig, de golfjes kabbelden tegen de wrakke schuit. We sneden als het ware door het groene,
dikke, glibberige kroos dat als een gordijn zich weer achter ons sloot.
„Kijk daar ligt een dode kat.” En ik gaf er een flinke slag met mijn paddel op, waarop
het dier de diepte in gleed, om daarna het kroos weer op zij te drukken.
Het Staverse poortje werd gepasseerd. Ja, nu kon je de wind pas goed voelen.
„Pas op!” De riem schoot rinkelend uit de kromme, halfvergane, roestige pen. De wind
verminderde de vaart aanzienlijk. De koeien op het land gingen naar het hekje. 't Was melktijd.
De zon zakte dieper, 't werd roder in de verte, de avond viel. We aanvaardden de terugtocht, want de
wind was ons te krachtig.
Bij de Vries gekomen, gooiden we de ketting op de wal en staken de pen in de grond. We pakten de riemen
op en bedankten de Vries.
BIJ 'T VISKRAAMPJE
„Zoute haring!” galmt het over het Venedie. „Gebakken bokkingl”
„Wat zal het zijn, Schaap?” vraagt Lub.
„'n Zoute.”
Terwijl Lub de haring schoonmaakt, kijkt Schaap, wat hij voor zijn vrouw zal meenemen.
„Alsjeblieft,” zegt Lub.
Schaap neemt de haring bij de staart en laat hem nog een keer door de uien zwemmen, dan verdwijnt de
haring traag in Schaap's mond.
„Pak even twee zure voor me in,” zegt Schaap.
Lub doet het. „Alsjeblieft.”
„Mooi. Hoeveel krijg je van me?”
„Twee kwartjes.”
„Alsjeblieft.”
„Dank je.”
Schaap stapt op zijn fiets en verdwijnt om de hoek.
Wie komen er een volgende keer eens naast ons zitten op het kret om wat te vertellen? Stapt maar op, meisjes en jongens!
Wij zullen, ik zal...
Bij dit en bij dat...
Het paard blijft op stal:
Gebeurt er wel wat?
Jan Visser
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.