Bibliotheek » De Speelwagen » 1951 » No. 6 » pagina 167-168
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
6e jaargang,
1951,
No. 6,
pagina 167-168.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: D. van Deelen.
In het voorjaar van 1950 werden bij graafwerk in het oude duingebied van Castricum scherven gevonden,
afkomstig van eenvoudig oud aardewerk. De scherven, die naar het Museum van Oudheden te Leiden en naar
het Rijksbureau voor Oudheidkundig Bodemonderzoek te Amersfoort, werden opgezonden, bleken afkomstig
te zijn van Fries-Bataafs aardewerk. Gedetermineerd werden o.a. wandscherven van baksels gemaakt van
met schelpengruis verschraalde klei uit de vroege ijzertijd (vanaf 650 voor Christus).
Evenals dat elders 't geval was b.v. in Zandwerven en te Dorregeest, kwamen ook hier zoveel scherven
te voorschijn, dat aangenomen kan worden dat het de resten van een oude nederzetting zijn.
Alhoewel niet met zekerheid gezegd kan worden wanneer de eerste bewoners in deze streek hun eenvoudige
hutten hebben bewoond, weten we nu wel dat er voor het begin onzer jaartelling in de Wildernis een
buurtschap is geweest.
Vanaf de boerderij de „Brabantsche Landbouw” tot ongeveer een km ten Zuidoosten hiervan,
strekt zich het gebied uit, waar de nederzetting was, die ook in de 13de eeuw nog bewoonbaar is geweest.
Van ouds heet deze streek „De Wildernis” en grenst aan 't Watervlak. Zeker moet het in die
tijd een prachtig woonoord geweest zijn. Daar de jongste zeeduinen toen nog niet gevormd waren, was er
waarschijnlijk een heel breed strand, wat zich soms wel uitgestrekt zal hebben tot aan het Watervlak.
De zee, die toen nog een twee tot drie meter lager gelegen moet hebben als thans, zal maar zelden de
Wildernis hebben bereikt en zodoende woonden de mensen daar hoog, droog en betrekkelijk veilig bovendien.
De lage hutten gingen schuil tussen de begroeing en 't woongebied werd vanuit 't Noorden, Oosten en
Zuiden beschut door de omringende landduinen. Een prachtig oord voor de grootdeels van jacht, wat visserij,
veeteelt en landbouw levende bevolking.
De grondlaag waar de oudste Fries-Bataafse scherven liggen, vindt men ter plaatse op een diepte van
twee en een half tot drie meter. Het is derhalve alleen bij diep graafwerk mogelijk iets uit dat verre
verleden te ontdekken.
Uit de thans aanwezige gegevens kunnen we ook hier niet van een permanente bewoning van De Wildernis
spreken; wel vinden we, zoals ook elders in Kennemerland, veel scherven van aardewerk uit 9de, 10de,
12de en 13de eeuw. Deze werden op ± een meter diepte gevonden. Op de oudste grondlaag van voor
onze jaartelling, ligt een laag wit duinzand van 50 à 60 cm dik, zodat we wel aan kunnen nemen
dat er in die tussentijd, tot omstreeks het jaar 800, in de Wildernis geen mensen gewoond hebben. Daar
de scherven uit die tijd deels van importgoed afkomstig zijn (Pingsdorfer), zou dit op een handelsrelatie
kunnen wijzen. Ook het importaardewerk moet heel eenvoudig versierd zijn geweest, getuige o.a. een
randscherf waarop de rand een radstempelversiering is aangebracht. Naast het importgoed zal het Fries
aardewerk ook hier nog wel lang in gebruik zijn gebleven.
De meeste scherven die gevonden zijn, bleken afkomstig van kogelpottenaardewerk uit de 12de en 13de
eeuw.
Tegelijk met de scherven kwam ook een partij beenderen, kiezen en zelfs kaakstukken met kiezen en tanden
erin, tevoorschijn. Bij elkaar een interessante verzameling. Van de huizen of hutten waar de mensen in
gewoond hebben, mochten we ook nog wat terug vinden, n.l. veel stukken „Huttenleem”, alsmede
een paar resten van palen. Uit de indrukken die in het huttenleem nog te zien zijn, kunnen we opmaken
dat de wanden der hutten bestonden uit palen en stokken die met leem werden bestreken. Op de jongste
schervenlaag, die dateert uit de 13de eeuw, ligt momenteel een laag duinzand van 60 tot meer dan 100
cm, zodat aangenomen kan worden dat na de 13de eeuw de Wildernis, verlaten gebied is gebleven.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.