Bibliotheek » De Speelwagen » 1951 » No. 9 » pagina 266-276
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
6e jaargang,
1951,
No. 9,
pagina 266-276.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: Mr J. Belonje.
Het nummer van April in de vorige jaargang van onze Speelwagen verraste de lezers met een uitstekend
geslaagde foto van de banpaal, staande op
de dijk van het Schermereiland, tegenover de Beemster op de
grens tussen de gemeenten Schermerhorn en Zuid- en Noordschermer. De voorgestelde stenen paal, welke
blijkens zijn versierde kop nog uit de XVIIIe eeuw dagtekenen moet, laat ons aan de éne zijde
(die op de foto afgebeeld is) op het min of meer primitief uitgebeelde wapenschild de twee onder elkaar
geplaatste dikke snoeken van Groot-Schermer1 zien,
terwijl het wapen op de tegengestelde zijde de wroetende mol van Schermerhorn doet zien.
Deze oude grenspaal is de enige niet, die in ons Noorderkwartier te zien valt: het tegendeel is waar;
er zijn er vele! Maar meestal staan zij op afgelegen plekjes of in vergeten hoekjes, waarom men ze
gemakkelijk voorbij loopt zonder er enige acht op te slaan. Dit zal ook de oorzaak zijn, dat zij slechts
zo zeldzaam in de lijsten van onze monumenten genoemd worden, ofschoon vooral de oudere en doorgaans
meer karakteristieke onder deze objecten dat toch waarlijk niet verdienen.
Ik wil daarom in deze korte bijdrage een opsomming trachten te geven van de oudere grenspalen, die
mij in Hollands Noorderkwartier bekend zijn. Waar hun aantal nog vrij talrijk is, zal het heel goed
mogelijk zijn, dat ik er in mijn lijst een of meer oversla, maar ik hoop en vertrouw, dat de lezers
in zo'n geval, dus wanneer zij een of meer omissies zouden constateren, dan de vriendelijkheid zullen
hebben mij op mijn nalatigheid opmerkzaam te maken, teneinde met vereende krachten in de toekomst de
catalogus volledig te kunnen hebben.
Vanouds moeten de grens- of scheipalen in deze streken meestal van hout vervaardigd zijn geweest; het
voorkomen van een stenen paal was hoge uitzondering. Immers, alle natuursteen diende hier te worden
ingevoerd en dat maakte toepassing van dit materiaal hoogst kostbaar, ja in verhouding tot het doel
menigmaal te kostbaar.
Van de oude versierde houten grenspalen is tot in onze tijd eigenlijk geen enkel oorspronkelijk
exemplaar meer overgebleven. Een aardige houten paal in laat-Gothische stijl op de grens van de gemeente
Hoogwoud en Opmeer met gedraaide top (Vgl. G. van Arkel en A. W. Weisman „Noordhollandsche
Oudheden”, I, bl. 40) is helaas nog niet zo lang geleden verloren gegaan. En een prachtig voorbeeld
van zo'n zware houten grenspaal stond in onze tijd op de oude West-Friesche Zeedijk onder Aartswoud,
versierd met de wapens van de Ambachten van West-Friesland, respectievelijk genaamd Drechterland en
de Vier Noorder Koggen, voorgesteld in medaillons en op de tegengestelde zijden (het eerste wapen onder
een kroon). Toen vóór een aantal jaren deze laatste paal door verrotting van het hout,
vooral aan de onderzijde, dreigde om te vallen, is zij verwijderd en het Hoogheemraadschap Noordhollands
Noorderkwartier, dat als beheerder op die dijk de Ambachten had vervangen, heeft daar toen een nieuwe
paal neergezet. Helaas is het toen géén beeldhouwer geweest, die de opdracht kreeg om
het herstellingswerk te verrichten, want de nieuwe paal werd er een, die, vooral wat haar heraldische
versiering betreft, vergeleken bij haar karakteristieke voorgangster, een droevig figuur sloeg!
Beter zijn uit den aard der zaak de stenen scheipalen bewaard gebleven. De oudste exemplaren
van deze categorie, die wij kennen, zijn stukken uit de late middeleeuwen, nader gepreciseerd uit de
XVIe eeuw daterende. Bijna alle objecten zijn vervaardigd uit Namense steen en het merkwaardige is,
dat zij zonder uitzondering van een gelijk of nagenoeg gelijk type zijn. Meestal zijn zij tamelijk
plat en niet veel hoger dan 1 m. boven het maaiveld uitstekende, langwerpig vierkant van vorm en
alleen op de voorzijde van ornament voorzien. De versiering bestaat dan in de regel uit twee gelijke
nissen met laat-Gothische profileringen, naast elkander geplaatst, in elk waarvan een wapenschild
hangende is voorgesteld. Blijkbaar zijn deze voorwerpen (zoals hier en daar met overeenkomstige
voorwerpen nog wel gebeurt) aan of bij de groeve als massaproducten vervaardigd, want hoogst zelden
zag ik een exemplaar, dat als volledig afgewerkt beschouwd kon worden, waarvan b.v. deze schilden
voorzien waren van een ingehakt beeld of figuur. Het schijnt mij dan ook toe, dat zij uit het land
van herkomst aangekomen, zó afgeleverd werden ter plaatse waar zij toegepast moesten worden en
dat zij in een enkel geval daar dan nog door overschildering van wapens voorzien werden.
In onze provincie staan er zulke te Bloemendaal, tegenover het meertje van Caprera2; te Edam: voor het ledig erf aan de Nieuwe Haven bij de Starsteeg en in
de stad Hoorn. Te Alkmaar was er nog niet lang geleden een aan de Westzijde van de Friese Weg, even
ten Noorden van de Friese Brug, achter de zich daar bevindende huizenreeks, maar deze is thans onvindbaar.
Te Wadway stond tot voor circa 25 jaar een prachtexemplaar vóór het hoekhuis aan de weg
naar Wognum. Ondanks zijn bijzondere gaafheid zal stellig de grote ijver van de wegenverbeteraars in
deze streek er debet aan zijn, dat ook diens verdrukking, verdwijning en tenslotte zijn vernieling
een onherstelbaar feit is geworden.
In de periode na de middeleeuwen heeft men vanzelfsprekend ook bij het stellen van grenspalen de heersende
„mode” gevolgd. En zo zien we sedert de overgang van de XVIe op de XVIIe eeuw een periode
haar intrede doen van rijkere versiering van deze voorwerpen en tevens van versieringen van zeer
afb. 1
uiteenlopend karakter. De objecten worden hoger en de ornamenten strekken zich nu uit niet alleen over
de voor- maar ook naar de zijkanten en soms ook tot de achterzijde. Zij krijgen dan wel de figuur van
een herme. In de Zijpe kan men daarvan een voorbeeld aantreffen voorzien van een Janus-kop voor
het huis Ver- of Welgelegen nabij Schagerbrug aan de Westzijde van de Groote sloot en aan de overweg
bij het station Santpoort staat een hoogst merkwaardig object voorzien van een menselijke romp, bekroond
door een egelskop, met herhaling van de egelskop in het voetstuk!3 Veelal wordt er een leeuwenmasker of een Medusa-kop (een
uitnemend voorbeeld staat te Barsingerhorn4 aan
het Zuideinde van de Meeldijk, Oost van de weg) voorgesteld en het vormt allerminst een uitzondering,
wanneer de stenen uitgedost zijn met voluten, met cannelures, met diamantkoppen,
bollen en (of) met ringen- en peen-versiering, kortom met het veelsoortige ornament
aan die tijd eigen, meestal ontleend aan de bekende figuurboeken van Hans Vredeman de Vries en zijn
talrijke navolgers. (Zie ook afb. 1).
Juist in de begintijd der XVIIe eeuw zijn de palen van dit type, die ik in hun oorspronkelijke modellen
eveneens zonder uitzondering als import-goederen meen te moeten qualificeren, klaarblijkelijk uitermate
populair. Zij worden hier te lande dan in menigte toegepast om volstrekt niet bij uitsluiting als
grenspaal dienst te doen, maar ook als stoeppaal of dampaal voor de huizen en zelfs als grafpaal
(meestal „doodpaal” genoemd) op de kerkhoven. En de gehele XVIIe eeuw door vindt men deze
objecten in gebruik, waarbij zij allengs hun karakteristieke aard verliezen, dikwijls aanmerkelijk
minder fors, veelal trouwens ook klein en bepaald onaanzienlijk worden. Hoewel er veel verschil is in
de wijze van bewerking, zijn er toch ook paralellen aan te wijzen. Zo trof ik b.v. in de Kromhoutsteeg
te Medemblik twee van zulke als stoeppaal dienende stukken aan, die naar volkomen overeenkomstig patroon
waren vervaardigd als die, welke als dampalen dienen vóór de boerderij, genaamd
„Welgelegen” in de Zijpe.5 Een zeer
algemeen voorkomend type staat enige malen herhaald te Bloemendaal, b.v. in het park ten Oosten van
de Ned. Hervormde kerk.
In deze eeuwen in de volgende, de XVIIIe eeuw, zien wij weer grote veranderingen optreden. In dat
tijdperk, toen een grote rijkdom heerste en ondanks de spreekwoordelijke vaderlandse zuinigheid dikwijls
afb. 2
op een uitgave meer of minder niet gekeken werd, óók niet wanneer het de publieke kassen
gold, zijn er tal van stenen grenspalen verrezen. Misschien zou men geneigd zijn aan te nemen, dat
wij daarom het in steen vervaardigen van de talrijke grenspalen als een uitvloeisel van de toegenomen
weelde dienen te beschouwen en een dergelijke conclusie ligt inderdaad wel voor de hand. Toch is zij
niet, althans niet geheel juist. Er zijn zeker gevallen aan te wijzen, waarbij men veel zorg en kosten
heeft aangewend om aaneen nieuwe grenspaal een sierlijk en zelfs een min of meer indrukwekkend uiterlijk
te verschaffen. Zoiets lag stellig in de geest van de tijd. De stad Amsterdam had kolossale banpalen
doen verrijzen. Wanneer nu de stad Hoorn, die toch ook tot Hollands stemmende steden behoorde en die
als havenstad nog lang niet de minste was in de rij harer zusteren, óók aan de uiteinden
van haar hoge jurisdictie duidelijke tekenen wilde gaan stellen ter begrenzing van het gebied zover als
haar hoogschoutambt strekte, plaatste zij daar enige monumentale banpalen, waarvan wij er nu nog een
kennen op de Noorder-Sluis van het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende sluizen in Kennemerland en
West-Friesland te Schardam en ook een op het deel van de West-Friese dijk, dat Waligsdijk heet, tussen
Ursem en Avenhorn. Het zijn zuilen die verscheidene meters hoog oprijzen uit een stevig fundament,
bekroond door het wapen van de stad Hoorn: het schild met de hoorn, gehouden door een zittende eenhoorn.
Deze palen moeten (oorspronkelijk) in of kort na 1655 geplaatst zijn, zoals wij toevallig te weten
zijn gekomen uit een dossier betreffende een geschil over de plaatsing van de banpaal op de evengenoemde
Noordersluis, dat in het oud-archief van het Hoogheemraadschap te Edam bewaard is.6 Waar in West-Friesland Hoorn zó voorging wilde de „stede
Westwoud” klaarblijkelijk evenmin achterblijven en op de grens van haar rechtsgebied met dat van
Hoogkarspel verrees vervolgens ook een monumentale banpaal, bekroond ditmaal door een zittende leeuw,
die een wapenschild houdt, beladen met de bekende dorreboom. Halverwege het voetstuk van deze in hoofdzaak
in zandsteen uitgevoerde paal, wordt als jaar van totstandkoming „1854” aangegeven.
Maar in de meeste gevallen was het toch niet de lust om te versieren, die het ontstaan van zoveel stenen
grens- of banpalen tengevolge heeft gehad. Deze oorzaak lag zeker elders. Ieder, die wel eens een
onderzoek in van vóór de Franse tijd dagtekenende jurisprudentie verricht heeft, zal
ermee bekend zijn, dat in vroegere eeuwen jurisdictie-geschillen aan de orde van de dag waren. Zij waren
dan veelal ontstaan omdat men in twijfel verkeerde, althans pretendeerde niet te weten of meende beter
te weten hoe de grens tussen het ene en het andere territoir verliep. Houten grenspalen, vooral als
zij bovendien licht verankerd waren, lieten zich nu eenmaal gemakkelijk verplaatsen en in onze
duinterreinen, stoof een laag paaltje gemakkelijk onder! Zulke geschillen over grenzen werden tenslotte
niet alleen opgeworpen door de justiciabelen, ook de heren der hoge- en ambachtsheerlijkheden, de
gerechten zelf dus, lagen menigmaal op dit punt met elkaar overhoop.
In de archieven wijst menige acte op het voorkomen van moeilijkheden van deze aard. Zo trof ik in het
protocol van de Alkmaarse notaris H. J. van der Lijn7
een acte van insinuatie en protest van 1 April 1616 aangaande een jurisdictie-geschil tussen Bergen
en Wimmenum. Van de limietscheiding van 1661 door het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende
Sluizen in Kennnemerland en West-Friesland tot stand gebracht, heb ik melding gemaakt in mijn
gedenkschrift van dat lichaam8 en de regeling
der begrenzing van het territoir tussen Callantsoog en Petten enerzijds met de Zijpe en
Hazepolder anderzijds van 1722, heb ik aangehaald in mijn „De Zijpe en Hazepolder”.9 In het protocol van de Alkmaarse notaris Mr Josias
Dibbets van de Capel1e10 komt een interessante
acte voor van 1 October 1731 in verband met het onbevoegd aanbrengen van het wapen van Catz van ter
Coulster op de grens van Heiloo en in het gemeente-archief van Schoorl vond ik een nauwkeurig
omschreven „liemietbeschreijvinge” tussen Schoorl en Bergen, die ik hierachter
als bijlage 1 afdruk. De moeilijkheden, die tussen Wimmenum enerzijds en Bergen anderzijds bestonden
over de regeling der grens hebben blijkbaar bijna anderhalve eeuw (!) voortgeduurd, want ik vond twee
acten, respectievelijk verleden ten overstaan van de Alkmaarse notarissen Mr A. de Lange en P. Groen
dd. 22 April en 20 Augustus 1759, waarin hier alles tenslotte tot in de puntjes geregeld is. In verband
met de curieuze details, welke deze acten opleveren geef ik ze achter dit opstel als bijlagen 2 en 3
weer.
De definitieve regeling van de grens tussen Alkmaars schoutambt en het baljuwschap van Kennemerland
is in de Schermeer eerst tot stand gekomen in 1768.11
Het „Register of Memoriaal van diverse concessies door de Heeren Dijkgraaff en Heemraaden van
de Schermeer t' sedert den jaare 1700 verleend” bevat als uitvloeisel daarvan het navolgende:
„Den 8 April 1769 hebben de Heeren Burgemeesteren en Regeerders der Stad Alkmaar aan den Heer
Dijkgraaf van de Schermeer versogt te mogen stellen een steene Paal aan de binnenzijde op de kruijn
van de Westdijk neffens de sloot tusschen de cavels 14 en 15; zoudende gemelde paal strekken tot eene
limietscheijding tusschen gemelde stad en d'Balluagie van Kennemerland, zijnde de gemelde versoek
geaccordeert mits alles ten genoegen van Dijkgraaf en Heemraden wederom werd aangevuld en geslegt.”
Ook het Hoogheemraadschap van de Hondsbossche en Duinen tot Petten is tot een nauwkeurige
afbakening van zijn territoir overgegaan. Op de gedrukte kaart van dat lichaam, vervaardigd door de
ingenieur bij 's Rijks Waterstaat J. G. van Gent (1841) is onder het gehucht Camp aangeduid de
oorspronkelijke standplaats van de in 1805 afgebroken kerk van Camp, zijnde gemarkeerd door een
„steenen paal”. Vóór de laatste oorlog bestond dit paaltje nog: het was van
hardsteen, stak slechts circa één voet boven de grond uit, bezat afgeronde bovenhoeken
en droeg tot opschrift aan de Zuidzijde:
HONDS | CAMPER | |
en op de keerzijde: | ||
BOSSCHE | DUIJN |
De Duitsers, die om en nabij Camp en het Camperduin in deze oorlog op een wel zéér
intensieve manier aan 't pionieren en aan het bouwen geslagen zijn, zullen het paaltje zonder twijfel
verwijderd hebben; thans zoekt men het n.l. tevergeefs.
Daar, waar de Hondsbossche zeewering in de Pettemer zeedijk overgaat staat een veel hogere grenspaal,
aan de Z.- en Noordkant voorzien van een schildje, waarover respectievelijk gehakt staat in lettertekens,
die volkomen gelijksoortig van vorm zijn als die op het steentje van Camp:
HONDS | |
en: PETTEN | |
BOSCH |
Het lijkt daarom wèl waarschijnlijk, dat deze beide grenspalen van het thans opgeheven
hoogheemraadschap van de Hondsbossche korte tijd na of in 1805 zijn geplaatst.
Ook de begrenzing van zijn schuldplichtige gebied werd aan de Zuidzijde nog in de XIXe eeuw opnieuw
geregeld tussen de Hondsbossche en Duinen tot Petten enerzijds en het hoogheemraadschap Rijnland
anderzijds. Bij die gelegenheid werden er in het Kennemer duingebied aan de Noordzijde van Bloemendaal
onder Santpoort een aantal stenen paaltjes geslagen, ongeveer van het eenvoudige type, dat te Camp
gestaan heeft, doch dan iets slanker en iets hoger tevens. Of zij alle tot op heden bewaard zijn, durf
ik niet bevestigen; ik zag er één, die op de zijde de inscriptie:
RL | HB | |
en op de keerzijde de aanduiding | ||
7 | 7 |
voerde, hetgeen de 7e paal dezer reeks, getekend met afkortingen voor „Rijnland” en
„Hondsbossche” moet beduiden.
Omdat de dijkbesturen reeds in de vroege middeleeuwen telkens opnieuw weer betrokken werden in geschillen
over onderhoudsplicht, welke verband hielden met de lengten van diverse dijkvakken en aangezien deze
onderhoudsplicht zo vaak tot in uiterst fijne verdelingen, nauwkeurig tot in voeten, ja zelfs
tot in duimen gesplitst werd, is het duidelijk, dat het voor hen van het grootste belang was,
dat elks gebied nauwkeurig was afgepaald. Toen dan ook stenen als middel om begrenzingen te stellen
allengs meer in gebruik kwamen, zijn ook nog andere dan de boven aangeduide dijkscolleges overgegaan
tot plaatsing van dergelijke objecten.
Op de binnenberm van de voormalige Zuiderzeedijk nabij de Etersheimerbraak zien wij daarvan nu nog een
zeer merkwaardig voorbeeld. Daar verrijst n.l. een hoge vierkante paal, waarvan de zijden onder de
sierlijke bekroning 28 cm en aan de voet 33 cm bedragen. Voorzien van drie eenvoudige cartouches op de
zijkanten onderaan (de naar de dijk toegewende zijde is blanco gelaten) geeft het monument te kennen
behalve in het midden de juiste dag, waarop het geplaatst is, n.l. de 29e Mei 1777, óók
hoe de nauwkeurige lengte is, in roeden uitgedrukt van de zich hier ontmoetende Dijkvakken, te
weten van de Zeevangs Zeedijk en van de Zeevangs Keukendijk. Aldus wordt dat dan
voorgesteld:
ZEE VANGS ZEEDIJK 2162Rd |
A° 1777 5M: 29D |
ZEE VANGS KEUKEN DIJK 175Rd |
Ik geef hierbij als afbeelding no 3 een schets van deze interessante grenspaal. In haar soort is
zij niet enig, want er staat er zulke en ook nog buitendijks aan de voormalige Zuiderzeedijk achter
de Zeesluis van het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende sluizen in Kennemerland en West-Friesland
te Edam. Jammer genoeg is deze laatste evenwel zeer beschadigd en de inscripties zijn verminkt.
Onvolledig zou ik zijn, wanneer ik hiermede mijn opsomming van de oude grenspalen besluiten ging, want
er zijn er nog heel wat, die in de XVIlle eeuw ontstaan zijn en waard zijn vermeld te worden.
afb. 3
In de eerste plaats heb ik hierbij op het oog een aantal vierkante palen van Namense steen, die een
0beliskvorm hebben, meer dan manshoog zijn en voorzien van een pyramide-vormige bekroning. Deze
groep van eenvoudige en toch zo goed geslaagde objecten schijnt als centrum Alkmaar te hebben. De palen
zijn geheel uniform vervaardigd. Namen van de begrensde plaatsen bevatten zij in het algemeen niet,
doch elk territoir wordt door een wapenschild aangegeven, dat met kenois van zaken door de steen
of beeldhouwer op de kop gemodeleerd is. Alle moeten zonder uitzondering dateren uit de tweede helft
der XVIlle eeuwen, om nauwkeuriger te zijn, tot stand gekomen zijn omstreeks 1770. Ik noem dit jaartal,
omdat wij weten, gelijk boven reeds is uiteengezet, dat één van deze sierlijke palen, n.l.
die op de Schermerdijk, in 1769 is geplaatst. Bovendien bracht de smaak van de tijd een type als dit
destijds voort: versieringsobjecten, die obelisken en pyramiden tot model hadden, ontmoette men toen
ook elders vrij algemeen als gevolg van de herleefde studie en meer verbreide kennis van de oudheid
in het nabije Oosten.
Hier volge dan nu een opsomming van de stenen grenspalen van dit laatstbeschreven soort, dat in de
omgeving van Alkmaar voornamelijk aangetroffen wordt. Ik zal de lijst beginnen met de grenspalen van
de stad Alkmaar zelf. Hiertoe behoren de volgende voorwerpen:
1. Op de N.-berm van de Rijksweg langs het Groot-Noordhollands Kanaal, ter plaatse, waar de ringvaart
van de Sluispolder in Z.-W.-richting afbuigt. Deze paal draagt aan de zijde van de stad het wapen van
Alkmaar (een schildje, beladen met de burcht) en aan de keerzijde het wapen van de toenmalige Heer der
vrije heerlijkheid Bergen in Kennemerland, n.l. van WiIlem Lodewijk des Heilige Roomse Rijksgraaf van
Nassau-Bergen (1727-1792). Dit laatste stelt voor het gevierendeelde wapen van Nassau, met als hartschild
het wapen van Bergen.
2. Aan de Westzijde van de Bergervaart tegenover de voormalige watermolen van de Weezenpolder; zie
afbeelding no 4. Deze draagt dezelfde wapens als de sub. 1 en 3 beschreven en nog te beschrijven grenspalen.
3. Aan de Bergerweg even benoorden de Bamebrug; zie afbeelding no 5. Deze paal is geheel gelijk aan
de sub. 1 en 2 beschreven exemplaren.
afb. 4
4. Aan de ringvaart van de Bergermeer, circa 250 m ten Noorden van de Viaanse molen en ter hoogte van
het Veldhuis. Helaas is deze grenspaal ongeveer halverwege afgebroken, terwijl het bovenste deel
verloren is gegaan (misschien is het in de ringvaart terechtgekomen?). De versiering moet geheel
gelijk geweest zijn aan de sub. 1 t/m. 3 hierboven beschreven palen.
5. Tussen Alkmaar en Egmond-aan-den-Hoef in de Egmondermeer aan de Noordzijde van de Egmonder- of
Groeneweg, aan de tochtsloot naast het perceel no 474. Deze paal droeg aanvankelijk aan de zijde van
de stad het bovenbeschreven Alkmaarse wapen en op de keerzijde het wapen van de sedert 1857
opgeheven12 gemeente Wimmenum, zijnde drie
wassenaars, 2 en 1. Omstreeks 20 jaar geleden heeft zij gruwelijke verminkingen ondergaan. Want, na
afb. 5
door een volslagen ondeskundige steenhouwer opgehakt te zijn, is de top versmald en van een kop met
afgeronde ribben voorzien, terwijl het wapen van Wimmenum een zwart (!) geblazoeneerde ondergrond
gekregen heeft en van een naam voorzien is... In 1940 lag deze paal, in twee stukken gebroken, op de
grond, doch zij is herplaatst in 1941. Tengevolge van de barbaarse „restauratie” heeft
het stuk thans echter noch historische, noch kunstwaarde meer.
6. Op de Westdijk in de Schermer in het verlengde van de Kavelsloot tussen de kavels 14 en 15 van de
polder Boven G.H. Aan de Noordkant is een schildje aangebracht, voorzien van het Alkmaarse stadswapen,
geheel gelijk aan dat, hetwelk wij reeds kennen van de hiervóór reeds beschreven exemplaren.
Het aan de tegengestelde zijde zijde geplaatste schildje voert de Romeinse hoofdletter „K”,
een aanduiding van het baljuwschap van Kennemerland, dat een eigen wapen miste.
En hiermede nemen wij dan afscheid van de Alkmaarse grenspalen, want het tweetal, dat in de Nieuwpoort
staat (één aan het Westeinde van de Heilooërdijk en één aan het Oosteinde
van de Regulierslaan) kunnen wij, omdat het modern is, hier onbesproken laten.
(Slot volgt)
Mr J. Belonje
1 Zo was de oude naam van de gerechtsban aan de Zuidzijde van deze paal.
2 Vóór de tuin van de villa no 63.
3 Op de keerzijde de letters B.E.H.
4 Voor het woonhuis van de Wed. Smit, later Slagter, vervolgens de Ruiter. - Dit object is 0,96 m hoog.
5 Nabij Burgerbrug aan de W.-zijde van de Belkmerweg. - Zie afb. 2.
6 Inventaris no 221.
7 Notar. Archief gemeente Alkmaar, deel 38.
8 „Het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen in Kennemerland en West-Friesland
l544-1944”, Wormerveer 1945, blz. 97.
9 Wormerveer 1933, blz. 107. - Later (in 1753, zie de notulen van Hoofdingelanden van de Zijpe en
Hazepolder van dat jaar d.d. 10 en 11 October, no 22, fol. 96) is men hier stenen palen gaan plaatsen,
waarvan nog een aantal over is (bijv. 3 in het duin tussen het Zwanenwater en de Zijpe enerzijds en
de Schager- en St. Maartensweg anderzijds), die omstreeks het einde der vorige eeuw op verschillende
plaatsen vervangen zijn door kleine gietijzeren paaltjes, voorzien van het polderwapen (de zwemmende
zwaan, gehalsband met een kroon).
10 Notar. archief gem. Alkmaar, deel 528.
11 Zie blz. 55 en 119 van mijn „De Schermeer 1633-1933”, Wormerveer 1933.
12 Opgeheven bij de wet van 13 Juni 1857, Stbld 58.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.