Bibliotheek » Thema's » Heerhugowaard
Huigendijk
Aan de zuidgrens van Heerhugowaard ligt de Huigendijk. Voor de automobilist niet meer dan een hinderlijk
slingerende weg van Oudorp, via Oterleek, naar Ursem. Vanaf de hoge dijk kijkt de bestuurder neer op
de monumentale boerderijen in de diepte. Aan de andere kant ziet hij meters hoog riet het boezemwater
van de Schermer aan zijn oog onttrekken. De Huigendijk, één van de oudste nog functionele
dijken in West-Friesland, maakt deel uit van de ringdijk om de Schermerpolder. Het polderhuis staat er
als monument en als museum. Maar niet alleen dit oude pand; de hele Huigendijk is geschiedenis, al
eeuwen lang, indrukwekkend en onveranderd, slechts het kilometers lange asfalt-lint is een modern
tintje van deze eeuw.
Schrille contrasten
Deze Huigendijk vormt de scheiding tussen de polder Heerhugowaard en de Schermer en verbindt het
westelijk met het oostelijk deel van West-Friesland. Terwijl het Schermer polderlandschap nog steeds
een oase van rust en groen vormt, heeft het landschap noordelijk van de Huigendijk een verregaande
verandering ondergaan. Het bekende polder-aanzien, van groene velden begrensd door rechte vaarten met
wuivend riet en lommerrijke lanen, gaat hier samen met dicht gegroeide stedenbouw en volgepakte
autowegen. Schrille contrasten zijn deze polder niet vreemd. Dorpse gemoedelijkheid, teruggedrongen
in enkele enclaves als De Noord, Veenhuizen en 't Kruis, leeft binnen één polder samen
met steedse jachtigheid. Dertigduizend "vreemdelingen", van overal uit Holland weggeplukt,
vormen hier samen met een handjevol autochtonen de bevolking van wat eens genoemd werd 'De Waert".
Eeuwenlang werd hier met de hand aan de ploeg achter de kont van het paard in die verdomde polder,
waar maar niets groeien wilde, een gemeenschap gevormd, arm en weinig talrijk. Nu rijk en tot voor
kort de snelst groeiende gemeente in Nederland. Een contrastrijke polder, inderdaad.
Zo is het echter niet altijd geweest. Om dat te weten moeten we zo'n duizend jaar terug in onze
historie. Holland is nog een rijk plassengebied waarin menig reiziger het spoor al snel bijster raakt.
Lagunenmeertje
Een Biesbos-achtig wereldje achter de Kennemerduinen, waar alleen enkele knoestige Friezen hun harde
blonde kop droog weten te houden. Het is dan ook geen wonder dat graven en hertogen dit gebied lange
tijd laten voor wat het is. Later komt ook hier de adel zijn gebied met harde hand vergroten. Het recht
van de sterkste heerst. Als wandelende spierbundel en simpel van geest zit je goed in deze tijd. Uit
menig vechtjas is de latere ridder en adel ontstaan.
De kiem van Heerhugowaard ligt in een lagunenmeertje dat goed gedijt door beruchte middeleeuwse stormen
en waterrampen. Inheemse moerasplanten als zwanebloem, robol, wederik en slangewortel groeien voortvarend
tussen het rietgewas en vogelsoorten als reiger, lepelaar en roerdomp zijn er niet vreemd. Het is een
natte tijd in die twaalfde en dertiende eeuw als het water onder klinkende namen zoals Marcellusvloed,
Matthiasvloed, Sint-Gerons-Storm en Allerheiligenvloed de weke veenmassa's in deze streken geselen.
Waar veen wordt weggeslagen stroomt het water toe. Moeizaam tracht de landman in deze sombere tijden
zijn voeten droog te houden. Moeras met metersdikke rietkragen, modder en water, dat is zijn wereld.
Soppend tot aan zijn enkels in het slik en turend over vennen en poelen naar de dreigende wolkenmassa's
aan de kim, zoekt hij telkens weer zijn toevlucht tot hoger gelegen oorden. Zo wijkt de Fries van de
plaats waar het jagende water zijn pas gewonnen stukje land weer wegvreet oostwaarts, westwaarts,
wijkend voor de "Groote Waert". Maar nimmer laat het water de landman met rust. Steeds dreigt
het gevaar. En zo stroomt het water van Purmerend tot Schagen.
Bar leven
Toegangswegen vanaf de duinen naar dit gebied zijn er nauwelijks. Het vervoer gaat per boot, want lopend kom je zonder natte voeten
niet erg ver. De Westfriese boer is er echter niet rouwig om. Hij heeft weinig behoefte aan reizen. Zijn belangstelling gaat slechts
uit naar het dreigende water en de wind die rond zijn biezenhuisje giert om het elk moment uit elkaar te slaan; dat raakt hem van
binnen. Voor de rest is hij even ontoegankelijk als het gebied dat hij bewoont. Men kent vanuit het duingebied slechts twee
toegangswegen om het Westfriese gebied binnen te komen: de noordelijke weg via Schoorldam en Schagen en die vanuit Alkmaar
via Oudorp. Van wegen kan men in die tijd eigenlijk nauwelijks spreken. Naar Oudorp gaat het de Middeleeuwse reiziger nog wel
comfortabel af, maar om West-Friesland meer oostelijk te kunnen binnendringen moet hij wel erg bedreven zijn in wadlopen. Slechts
bij laag water is door "De Waert" een doorwaadbare plaats tot aan het visserseiland Oterleek. Dat dit de plaatselijke
bewoners te lastig wordt blijkt wel uit het feit dat men uiteindelijk deze doorwaadbare plaats heeft opgehoogd. Deze
ophoging kennen we nu als de Huigendijk en hierdoor wordt de waterplas van Schagen tot Uitgeest in twee'n gesplitst in
Schermer en Heerhugowaard.
Strategisch belang
Als enige toegangsweg naar het oosten en gelegen in het verlengde van de Munnikenweg bij Oudorp krijgt de Huigendijk ook belangrijke
militaire waarde. Er is dan ook geen dijk rond Heerhugowaard geweest waarom zoveel is gestreden en waar zoveel Hollanders en
Friezen, klammend in het grondsop voor graaf of vrijheid, elkaar naar het Walhalla hebben verwenst. Het is in de tijd dat de
West-Friezen hun driehonderdjarige strijd voeren tegen de op gebiedsuitbreiding beluste Hollandse adel. Die Hollanders zijn van
Frankische afkomst en daar hebben de West-Friezen een broertje dood aan. Deze vrees blijkt niet ongegrond. Rondom West-Friesland
staan de Franken, of zo men wil Hollanders, te dringen, niet als toerist of woningzoekende, zoals vandaag de dag, maar verpakt in
harnas en maliënkolder.
Graaf Arnulf is de eerste die een poging waagt om de West-Friezen te onderwerpen. In 993 wordt de Huigendijk door de legerscharen
van deze Arnulf platgereden. Ver komt hij echter niet. Nabij Winkel wordt hij van zijn paard gewipt en met harde hand naar een
andere wereld geholpen. Blijkbaar kan de boer in deze contreien naast het land bewerken ook nog flink met knuppel en zeis te keer
gaan. De schrik zit er in ieder geval bij de Hollanders flink in, want het duurt tot 1134 voordat men een nieuwe poging onderneemt.
Maar ook Dirk VI vindt zijn Waterloo in West-Friesland. Na hem probeert Rooms-koning Willen II het ook eens. Bij Hoogwoud zakt
hij jammerlijk door het ijs en zijn grafelijke hoofd wordt van de romp gescheiden. Maar het blijft niet zo. In 1287 worden de
West-Friezen door de op wraak beluste zoon van Willem, Floris V, dan toch definitief verslagen. Een zwarte dag voor de vrije
Friezen hier. Nog even rammelt de autochtone bevolking er na de dood van Floris flink op los. Geen burcht in deze omgeving blijft
heel. Deze opstand komt ook de eerste Hollandse baljuw van Medemblik, Hugo van Assendelft, duur te staan. Als plichtsgetrouw
"ambtenaar" van de graaf gaat hij ten onder tussen het janhagel dat hij tot staan heeft moeten brengen. Het is
waarschijnlijk zijn naam die voor altijd is blijven voortbestaan in "Heer Hugo Waard". Jaren verstrijken in de strijd met
het water en menigmaal dreigen stormen de landman boven het hoofd te groeien. Maar als het schuim van de golven hem weer eens tot de
lippen reikt, behoedt zijn weerbarstige aard hem voor de ondergang en hij komt worstelend weer boven. "Luctor et emergo",
moet hij gedacht hebben al dijken bouwend. De Hollandse overheersing heeft West-Friesland geen windeieren opgeleverd.
Zeker niet. De Gouden Eeuw begint immers hier. Vooral op waterstaatkundig gebied zal hier de revolutie plaatsvinden. Het is
Floris V al die onmiddellijk na zijn zegetocht de bedijking van het land onderhanden neemt. Dijken zijn in die tijd niet alleen
waterkeringen, maar dienen ook als wegen. Zodoende snijdt het mes aan twee kanten: het water wordt gekeerd en de toegankelijkheid
van dit gebied bevorderd. Het is toen pas dat West-Friesland uit zijn historisch isolement tevoorschijn komt. De Huigendijk wordt
een belangrijke verkeersader vanuit Alkmaar naar het oostelijk deel van West-Friesland. Pas in de Gouden Eeuw komt hierin
verandering. Rijk geworden kooplieden en patriciërs hebben in die tijd een nieuwe hobby ontdekt: het droogmalen van meren als
winstobject. Menig rijk geworden stadsjonker, bedolven onder zijn dukaten, zoekt een wijze belegging voor de oude dag en nageslacht.
Hij vindt deze in de droogmakerijen. Ze kosten hem wel een paar centen, maar de verwachte opbrengst van de nieuwe landerijen
zullen hem dit ruimschoots vergoeden. Inpolderen wordt daarom al spoedig een populaire bezigheid. In vijftig jaar tijds worden maar
liefst 52 meren en meertjes met een totale oppervlakte van ca. 30.000 hectare drooggemalen.
Waardeloze geldbelegging
In navolging van Amsterdamse kooplieden, die de Beemster, Purmer en Wormer hebben drooggelegd, ontstaat bij een aantal
Alkmaarse regenten het idee om ook de Schermer en de Heerhugowaard leeg te malen. Deze meren vormen voor de Kaasstad immers een
blijvende bedreiging. Droogmaking zal Alkmaar voorgoed behoeden voor natte voeten en de beurzen van de stadsadel zullen er
rijkelijk door gevuld worden. De Alkmaarse jonkers N. van Foreest en F. van Teylingen moeten in dit verband als initiatiefnemers
worden genoemd. De Meren ten noorden van De Waert zijn inmiddels bedijkt, zodat het een niet al te moeilijk karwei lijkt het
resterende water tussen Verlaat bij Oude Niedorp en de Huigendijk weg te malen. Hoewel de Staten van Holland al in 1625 voor de
nijvere ondernemers het sein op groen hebben gezet, duurt het tot 1630 eer De Waert droog valt. Vijf lange jaren, vol van protesten
en problemen, begeleiden de werkzaamheden. Want zo gauw de plannen onder een breder publiek bekend worden regent het bezwaren en
bedreigingen. Ook in oude tijden is men niet wild op veranderingen. Met de drooglegging van de Heerhuygenwaert in 1631
verdwijnt ook de functie van de Huigendijk als belangrijkste weg.
Angst voor het nieuwe en verandering blijkt geen mode van deze tijd. Niet alleen de vele particuliere eigenaars van al die
eilanden, die De Waert rijk is, zien hun rechten en bezittingen bedreigd, ook steden als Alkmaar, Hoorn en Medemblik laten weten
dat zij er zijn. Jaren van soebatten over rietlanden, schikkingen, rechten en eisen vertragen de inpoldering. Kostbare en ingrijpende
concessies zijn het gevolg. Alkmaar en Hoorn krijgen grond in de nieuwe polder en afgevaardigden in het bestuur. De werkzaamheden
gaan ondanks de moeilijkheden door. Traag wieken de vele molens gestaag het water de boezem in en langzaam groeit een onafzienbare
modderpoel tussen de rietlanden. Menig Westfries aanschouwt met zorgelijke blik hoofdschuddend vanaf de ringdijk de soppige klei
tussen de vele bosrijke eilanden, hem bekend als Zuiderbosch, Oosterbosch, Smuigel, Kreilbosch of Sappenwerf, en vraagt zich af
wat voor goeds hier uit komen kan. Eerst valt het eilandenrijke en hoger gelegen noorden droog, later ook het dieper gelegen zuiden,
zodat in 1631 het dan toch eindelijk zover is dat alle ingelanden op het Alkmaarse stadhuis bijeen kunnen komen voor de verdeling
van het nieuwe land.
Het "beloofde land" is de Heer Huygen Waert nooit geworden. De gedachte rijst zelfs de polder maar weer onder te
laten lopen. Jaren van jammerklachten na de drooglegging volgen. Kunnen sommige boeren reeds beginnen met het ontginnen van het
land, anderen zitten door de ongelijke bodem met een modderige brij. In totaal moeten 47 molens verspreid over de hele polder,
deze droog zien te houden. Het succes blijft echter uit. Er wil in Heerhugowaard maar geen gewenst kruid groeien. "Hermoes,
hoefbladeren. stinckert. neetgras, quade steckelen en netelen" groeien echter voorspoedig, zodat het niet vreemd is
dat er zuinig gedaan wordt in deze armlastige polder. Een kerk mag er dan ook niet gebouwd worden. De inwoners van deze stinkert- en
netelpolder moeten maar naar de omliggende dorpen ter kerke gaan. Pas in 1869 wordt een R.K.kerk en in 1870 een N.H.kerk gebouwd. Is
er vlak na de drooglegging nog veel geharrewar wie in het polderbestuur mag worden afgevaardigd,later is er ook voor dit
college, dat het feitelijk gezag over alle zaken in de polder voert, weinig interesse. De zeventiende eeuw kent onder de
hoofdingelanden nog klinkende namen als De Graeff, Bicker, Van Waveren en Van Loon, allen uit Amsterdam en zelfs de bekende
admiraal Cornelis Tromp heeft tot het Heerhugowaardse polderbestuur behoord. Bouwen de rijke heren in de andere polders
tal van herenhuizen, een geliefkoosd oord voor buitenplaatsen is onze polder nooit geworden. Voor de ploeterende landman is het
niet veel beter. In een troosteloos bestaan sleept hij zich voort, jaar na jaar, nauwelijks hopend op betere tijden. Ook de
achttiende eeuw laat ons geen beter beeld zien. De polderlasten blijven hoog en de schulden nemen gestaag toe door het steeds weer
noodzakelijke dijkonderhoud. Tot overmaat van ramp doet de veepest in die tijd menig boer de handen naar het hoofd grijpen, God en
polder verwensend. Intussen doen de heren bestuurders alsof er geen vuiltje aan de polderhemel te bekennen is. Van hervormingen
en verbeteringen is geen sprake. Zo verlopen de jaren in de armenpolder. De wegenschouwen worden normaal op tijd gehouden
evenals de schuitjes-, de zijlen-, de kroos-, de klitten-, de ekster- en de kraaienschouw, een werkje voor de schepenen en de
baljuw-dijkgraaf, die tezamen het dagelijks bestuur van de polder vormen. Een gemeentebestuur komt er pas in de negentiende eeuw.
Napoleontische tijd
Slecht beheer van de polder en maar weinig verandering kenmerken de tijd dat Napoleon het hier voor het zeggen krijgt. De zorg voor
het dagelijks bestaan laat bij de nuchtere boer weinig ruimte voor actie-prietpraat en revolutionaire hoogstandjes. Er wordt wel een
comité gevormd, want dat is nu eenmaal erg "in" en er is altijd wel een groepje te vinden die zo nodig mee moet doen met
de heersende trend, maar verder dan wat gewichtig doen komen ze niet. Ingrijpender is het afzetten van het oude bestuur dat
vervangen wordt door nieuwlichters. Nu was het oude bestuur ook niet alles en misschien aan vervanging toe, maar de actiegroep die
het bestuur van de polder in handen neemt heeft weinig kaas gegeten van bestuurlijke zaken en schrijven en lezen kunnen ze
nauwelijks. Een voordeel brengt deze aflossing van de wacht wel: de uitgaven van de polder dalen drastisch. De toestand in de
polder ook. Bezuinigingen bereik je inderdaad door gewoon niets meer te doen, maar de rekening komt wel, zij het op een andere
wijze en veel, veel hoger. Op veel plaatsen lekken de dijken en hier en daar is het onderhoud eraan zo slecht, dat het water er
overheen loopt. De sloten zitten vol modder en de Huigendijk is onbegaanbaar. En zo wordt deze polder voor de haver, gerst en
paardebonen verbouwende boeren steeds armer en armer.
Heerhugowaard blijft echter niet blijvend het kind van de misrekening. In 1848 komt de ommekeer. De algehele opleving door
de vele nieuwe uitvindingen en veranderingen gaan ook aan deze polder niet voorbij. Eindelijk begint in deze verdoemde polder ook
voor de boer het zonlicht te schijnen. De polder beleeft een economische opbloei door de invoering van de kunstmest. In 1865
wordt de Middenweg, tot dan zandpad, bestraat; de spoorlijn wordt aangelegd en in 1875 doet het stoomgemaal zijn intrede. De
boerenstand breidt zich aanzienlijk uit en met het ingaan van de twintigste eeuw gaat zij meer en meer over op de groenteteelt.
Hierdoor ontstaat eindelijk het beeld van een moderne polder, vlak en kaal, waar uitgestrekte kool- en aardappelvelden tot aan de
horizon reiken, een beeld zoals velen Heerhugowaard nog tot de vijftiger jaren kennen. De na- oorlogse tijd eist echter opnieuw
verandering. Een herverkaveling is noodzakelijk om de enorme versnippering van land- en tuinbouwgrond tegen te gaan. Het mag
niet baten. Steeds meer mensen zoeken elders werk en zelfs een omschakeling naar glascultuur en bloembollenteelt van de gehele
Heerhugowaardse bevolking kan geen leefbaar bestaan garanderen. De grote uittocht blijft. Het beeld van de armenpolder dat zoveel
eeuwen op Heerhugowaard heeft gedrukt doemt weer op. En dat in deze tijd waarin Holland zwelgt in de vooruitgang en nog volop
gelooft in de demon van de groei. Ook Heerhugowaard moet worden meegenomen in de vaart der volkeren, maar daarvoor zijn
veranderingen nodig, ingrijpende veranderingen.
Wedergeboorte
De industrie komt. We tellen het jaar 1960. De stedenbouw wordt in 1966 ingezet met de bouw van 157 woningen. Het oude gemeentehuis
moet natuurlijk plat en er verrijst een nieuw. Zo gaat het met bijna alles wat aan de oude polder herinnert. Jaren van groei,
bloei en sloop volgen. De moderne tijd ploegt het oude polderlandschap rigoureus om. Waar eens de landman aardappels
pootte rijst nu woningbouw de grond uit en waar eens de jonge koolplanten waren uitgezet ontspruit een industrieel complex. Telt
Heerhugowaard in 1960 nog maar 6.800 inwoners. in 1970 is dit aantal gestegen tot bijna 15.000. In 1975 begroet de gemeente de
25.000e inwoner. Nu telt onze woonplaats meer dan 43.000 inwoners. En zo wordt Heerhugowaard toch "het beloofde land" voor
de vele stedelingen uit de randstad, die, op zoek naar frisse lucht en ruimte, in "De Waert" hun nieuwe thuishaven
vinden. De laatste tien jaar heeft die "verdomde polder" uiterlijk en inwendig wel zo van aanzien en structuur doen
veranderen, dat de polder haar agrarisch gezicht vrijwel geheel heeft verloren. De landman heeft plaats gemaakt voor de stedeling.
Bovenstaande tekst is overgenomen uit een publicatie van de gemeente Heerhugowaard.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.