Archivering » West-Friesland toen en nu » Deel 4. Onderweg » pagina 10-13
Eén van de meest imponerende gevels aan het Breed in Hoorn is die van ‘De Gekroonde Jaagschuit’. Ontworpen door de in West-Friesland zo bekende architect A.C. Bleys. Op de gevel uit 1878 springt een kleurige gevelsteen in het oog. Met daarop een voorstelling van een jaagschuit (trekschuit) met een paard en jager, verder een schipper en enkele nieuwsgierige passagiers.
In het pand hebben geen schippers gewoond, maar oefenden er enkele generaties koffiebranders hun ambacht uit. Het pand dat hier eerder stond op nummer 38, had dezelfde naam. Aan de overkant bevond zich ooit een pand dat ‘De Vergulde Jaagschuit’ heette. De namen liggen voor de hand, want op een boogscheut afstand meerden de trekschuiten aan.
Zoals op de kaart van Hoorn van A. Doesjan te zien is, kwamen
buiten de Westerpoort de trekschuiten aan. Het was er een
komen en gaan van passagiers die opgelucht de benen strekten
na een lange tocht in de kajuit van de schuit en zich spoedden
naar één van de vele koffiehuizen, logementen en uitspanningen
die aan het Breed te vinden waren.
Jacob van Lennep nam er tijdens een uitvoerig beschreven
wandeltocht in 1823 zijn intrek in de herberg ‘Het Onvolmaakte
Schip’ op de hoek van het Breed en de Westerdijk. Alvorens
een bezoek te brengen aan het Bedelaarshuis gebruikte hij een stevige maaltijd: ‘Toen wij in de herberg aankwamen, aten
wij zoals gewoonlijk karbonaden, sla en aardappelen, maar
ook rundvlees, rapen en spinazie’.
De trekschuiten waren een echt Hollands transportmiddel waar
menig vreemdeling zich over verbaasde. In vergelijking met een tocht in een hobbelende koets langs slechte wegen was
een reis met een trekschuit traag, maar comfortabel.
Een tocht duurde lang. Bijvoorbeeld van Hoorn naar Purmerend: dan was men tweeëneenhalf uur onderweg. De schuiten voeren
via Oudendijk waar moest worden overgestapt en tol betaald.
In Purmerend was er aansluiting op de schuit naar Buiksloot,
van daar kon men naar Amsterdam varen. Voor een reisje van
Hoorn naar Purmerend betaalde men in 1661 zeven stuivers.
Kinderen onder de drie jaar reisden gratis, maar moesten dan
wel op schoot worden genomen. Overigens gingen van de
zeven stuivers er drie als ‘gabelle’ (belasting) naar de stedelijke
besturen. Al in het midden van de 17de eeuw zagen de
overheden in dat een landelijk netwerk van trekvaarten van
essentieel belang was voor het vervoer van passagiers, vracht en brieven. In Noord-Holland vormden Buiksloot, Purmerend,
Edam, Monnikendam en Hoorn een zogenoemde ‘Beurs’ waarbij men voor gezamenlijke kosten een onderneming
opzette. Het ging om aanzienlijke bedragen. Er moest worden
gezorgd voor de aanleg van vaarten en sluizen, de bouw van
aanlegplaatsen en wachthuisjes, de aankoop van schepen en
paarden en het inhuren van schippers, jagers en knechten.
Een trekschuit had een hoge en een lage mast. Vanaf het roer liep een lijn via het topje van de hoge
of de lage mast naar het paard. Op die manier kon een schip met een hoog touw, dat met een laag touw
passeren. De schepen voeren precies op tijd. Als de bel werd geluid, vertrok de schipper, of er nu wel
of geen passagiers aan boord waren. Hoewel allerlei processtukken uitwijzen dat hiermee nogal eens de
hand werd gelicht.
Uiteraard trok het paard de schuit naar de kant, als de schipper
niet voortdurend tegenroer gaf. In bochten stonden rolpalen.
De lijn werd langs de buitenkanten van de palen geleid om te
voorkomen dat het touw in de bocht dwars over de weg zou
lopen en de schuit daardoor naar de oever werd getrokken.
Dat de tochtjes niet altijd even vredig verliepen, bewijst een
gebeurtenis met de Hoornse regent mr. François van
Breedehoff, Heer van Oosthuizen. De deftige heer had niet alleen een zwart knaapje als bediende, maar ook een privétrekschuit met veel ramen in de kajuit. Een Amsterdamse
schipper kon dat waarschijnlijk niet uitstaan want hij joeg
zijn paard voort, passeerde al scheldend de verbouwereerde
regent en sneed met zijn touw dat van Breedehoff door.
Maar in de regel waren de tochtjes weinig opwindend, getuige
een geschrift van een zekere C. van Schaick die over
trekschuiten sprak als: ‘…lange pijpenladen waar ge niet rechtop kondt zitten’. De kajuiten waren bedompt, benauwd
en vol rook: ‘waar men overdag licht en lucht ontving door
kijkgaten van eenige duimen in 't vierkant’.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.