Bibliotheek » West-Friesland toen en nu » Deel 5. Droge voeten » pagina 38-43
Het is een wonder dat hij er nog staat, de Grote Molen aan de Zuiderdijk bij Schellinkhout. Pal naast het gemaaltje uit 1900 dat ooit een grote bedreiging vormde voor de overbodig geworden windmolen. In 1930 werden de roeden uitgenomen om te worden gestoken in de korenmolen van Oude Niedorp. De molen diende uitsluitend nog als woning en takelde langzaam af.
Gelukkig trok de Stichting De Westfriese Molens zich het lot
aan van het oude bouwwerk. In 1979 begon een volledige
restauratie waarbij de molen weer maalvaardig werd gemaakt.
De Grote Molen is de enige West-Friese molen die rechtstreeks
op zee (de vroegere Zuiderzee, later IJsselmeer) loosde via een
duiker onder de dijk.
Aan een monument als de Grote Molen is de hele geschiedenis van de Noord-Hollandse molens af te lezen.
Kort na 1603 werd deze gebouwd als ondersteuning van de oudere Kleine Molen die in 1915 is afgebroken.
Het is een stoere achtkante grondzeiler, dat wil zeggen dat de wieken vlak langs de grond scheren. Het
kruiwerk zit in de kap.
Een heel belangrijk onderdeel is de vang, waarmee kan worden geremd. Menige molen is door wrijvingshitte
in brand gevlogen, wanneer de remsegmenten van de vang bij aanwakkerende wind de draaiende wieken niet
konden stoppen.
De Grote Molen heeft een zogenoemde Vlaamse vang, waarbij de remkrachten over de hele kap verdeeld
zijn. Een vang klemt zich om het bovenwiel van de molen en kan het best worden vergeleken met een
trommelrem.
De molens voerden het water op met een rad, tot ongeveer
een meter omhoog. Dat werd een probleem toen het land
daalde door inklinking en de zeespiegel steeg. De oplossing
zocht men in een molengang. Daarbij werden twee of drie
molens achter elkaar gezet, die met elkaar een hoogte van
maximaal vier en een halve meter konden overwinnen.
Een kostbare zaak, want molens waren duur in onderhoud en
voor iedere molen moest het waterschap een molenaar in
dienst nemen. In West-Friesland stonden tientallen molens die
bij gunstige wind vrijwel permanent draaiden, maar het kwam
regelmatig voor dat het veel regende en er te weinig wind was
om volop te malen.
De boeren waren ten einde raad als de weilanden daardoor zo
nat werden dat de koeien in het water stonden en er niet kon
worden gemaaid. Als de wind te krachtig werd en de molens stil moesten worden gezet, dan gaf de molenaar die de leiding
had in de polder dat aan met een vlag, een lantaarn of met de
stand van zijn wieken. Boeren probeerden dan soms de
molenaars te paaien met geld om in de nacht door te malen.
Een riskante zaak, want op doormalen tegen de bevelen in
stonden fikse boetes en dreigde zelfs ontslag voor de
molenaar.
Een oplossing voor het hoger opbrengen van water bood de
vijzel, een uitvinding van de Griekse wis- en natuurkundige
Archimedes van Syracuse (287-212 v. Chr). Vanaf 1630 gebruikte men vijzels in molens. Op die manier kon het water
wel vier tot vijf meter omhoog worden gebracht met één molen.
Het was een kostbare zaak, want zo'n vijzel moest helemaal
van hout worden gemaakt. Vervolgens werd deze dan
geplaatst in een speciaal gemetselde koker. Omstreeks 1900 ging men de vijzels van staal vervaardigen. De meeste West-Friese molens zijn in de loop van de 19de eeuw ‘vervijzeld’. Bij
de Grote Molen van Schellinkhout gebeurde dat op 12 juli 1861, zoals te lezen is op een gedenksteen die is ingemetseld
in de muur van de molen.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.