Bibliotheek » West-Friesland toen en nu » Deel 6. Het zeegat uit » pagina 16-19
Aan de achterzijde van het Peperhuis aan de Kade herinnert een gevelsteen met het monogram van de Kamer Enkhuizen aan de rijke geschiedenis van Enkhuizen als VOC-stad. In de 18de eeuw was bijna de halve Wierdijk in handen van de compagnie.
De gevelsteen met het monogram van de VOC Enkhuizen aan de
achterzijde van het Peperhuis. Het Peperhuis werd in 1682 door de
VOC aangekocht. (Foto TM)
In 1602 vond de oprichting van de Verenigde Oost-Indische
Compagnie plaats. Na de eerste tocht van Cornelis de Houtman
in 1595 werden in verschillende Hollandse steden reizen naar
Oost-Indië [Indonesische archipel] georganiseerd. In totaal wel
een tiental tussen 1595 en 1602.
Het was al spoedig duidelijk dat men ter plekke tegen elkaar
opbood bij het inkopen van specerijen en dat de prijzen
daalden als men de waren gelijktijdig in Nederland op de
markt bracht.
Op initiatief van raadspensionaris Oldebarneveldt kwam een
vereniging van alle kleine stedelijke compagnieën tot stand.
De 76 kooplieden van het eerste uur kregen als beloning het
directeurschap van een ‘Kamer’ in de nieuwe Verenigde Oost-Indische Compagnie. Er werden Kamers opgericht in Amsterdam,
Middelburg, Delft, Rotterdam, Hoorn en Enkhuizen.
Dat ook Enkhuizen een eigen Kamer kreeg, was opmerkelijk,
want de Enkhuizer kooplieden hadden nooit eerder een Oost-Indische vloot uitgerust. Zij waren echter wel geweldig rijk,
dankzij de haringvangst. Na Amsterdam en Zeeland
investeerde Enkhuizen met 540.000 gulden het hoogste
bedrag in de nieuwe compagnie.
Na de oprichting van de VOC werd de Kamer Enkhuizen in de
Engelse Toren gehuisvest. Deze toren lag iets ten oosten van
de Drommedaris en maakte deel uit van een oude vestingwal
ter bescherming van de binnenhaven. De toren is in 1829 gesloopt en alleen nog bekend van oude tekeningen.
In 1630 kreeg de Kamer Enkhuizen een eigen gebouw aan de
Wierdijk. Voor de nieuwbouw was goedkeuring nodig van de
Heren XVII, omdat alle zes Kamers de kosten deelden.
De nieuwbouw, later bekend als het Oostindisch Huis, kwam
ten zuiden van de Oost-Indische werf te liggen. Het kreeg een
fraaie gevel, trappartij en binnenplaats. In het gebouw bevonden zich enkele vergaderruimtes en kantoren, maar het
was voor bijna negentig procent pakhuis.
Na een aantal jaren ontstond er ruimtegebrek en in 1682 werd
het Peperhuis aangekocht. Dat pand dateerde uit 1625 en was
gebouwd in opdracht van haringkoper, bierbrouwer en reder
Pieter van Berensteyn. De voorzijde aan de Wierdijk fungeerde
als zijn woonhuis en kantoor, de achterzijde aan de kade van
de Oosterhaven diende als pakhuis.
Gezicht op de achterzijde van het Peperhuis vanaf de Compagniesbrug in
de zomer van 2009. Aan het eind van de straat het Staverse poortje. ( Foto TM)
Het Peperhuis zou in de VOC-tijd niet alleen als eenvoudige
opslagplaats dienst doen. Er werkten tientallen personeelsleden die zorg droegen voor het sorteren, wegen en klaarmaken van koloniale producten voor de veilingen.
In 1714 was de groei er nog niet uit, want in dat jaar kreeg de
Kamer Enkhuizen toestemming om aan de Wierdijk een nieuw
pakhuis te bouwen. Vermoedelijk heeft het tussen het
Oostindisch Huis en de VOC-werf aan de Wierdijk gestaan.
Over het uiterlijk en de geschiedenis van dat gebouw zijn
verder geen gegevens bekend.
Van alle genoemde VOC-gebouwen bleef alleen het Peperhuis bewaard. Na de opheffing van de VOC heeft
het verschillende bestemmingen gekregen en nu maakt het deel uit van het Zuiderzeemuseum. Het Oostindisch
Huis werd omstreeks 1803 nog gerenoveerd om dienst te doen als opleidingsinstituut voor jonge vondelingen
die opgeleid werden tot de zeedienst, maar het fraaie pand ging in 1816 in vlammen op.
Daarmee is de gevelsteen aan de Kade eigenlijk het enige oorspronkelijke bouwelement van de VOC dat nog
in het straatbeeld is te zien. In dit licht lijkt het iets overmoedig dat de gemeente Enkhuizen zich
bij binnenkomst als VOC-stad afficheert.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.