Bibliotheek » West-Friesland toen en nu » Deel 8. Tuinders, bollenbouwers en saetluyden » pagina 3
Onder tuinbouw wordt verstaan de teelt van fruit, groente en bloemen. Dat roept al meteen het beeld op van een bonte verscheidenheid. Zo zijn er vele duizenden soorten die bijna allemaal tot de tuinbouwgewassen behoren. Daar komt nog bij dat van veel soorten tientallen tot honderden rassen worden geteeld. Het was uiteraard onmogelijk al deze gewassen op één bedrijf onder te brengen. De tuinders moesten zich dus beperken. Dit had tot gevolg dat fruit-, groente-, bloemen-, bloembollen-, boom- en zaadteelt zich tot aparte takken van tuinbouw ontwikkelden.
Waarom dan toch de term tuinbouw? Dat
heeft in de eerste plaats een historische reden. Oorspronkelijk was tuinbouw,
het woord zegt het al, de verbouw van
gewassen binnen een tuin, dat wil zeggen
een stuk grond met een omheining.
Daarbuiten op het land bedreef men
landbouw, die de producten leverde die in de eerste levensbehoeften voorzagen.
In de tuin teelde men fruit, groenten,
kruiden en bloemen. Gewassen, die slechts in geringe hoeveelheid nodig
waren of die min of meer als luxe werden beschouwd. Er is nog een tweede reden
om het begrip tuinbouw te handhaven.
Fruit-, groente- en siergewassen stellen
hoge eisen aan de groeiplaats en als
product moeten zij aan de hoogste kwaliteitseisen voldoen. Aan de teelt van
deze gewassen besteedt men de uiterste zorg en vaak worden veel technische hulpmiddelen gebruikt. Een ander
kenmerk van de meeste tuinbouwproducten is dat zij slechts gedurende korte tijd houdbaar zijn.
In 1567 schilderde Pieter Aertsen (ca 1508-1575) een groenteverkoopster met tal van
groenten en fruitsoorten die in de 16de eeuw
op de markt kwamen. (Pc)
De eerste sporen van de tuinbouw in
West-Friesland dateren uit het begin
van 15de eeuw. Rond 1410 vervoerden
Hoornse schippers uien naar New Castle on Tyne. Omstreeks het einde van 16de eeuw kwamen de Noord-Hollandse steden tot bloei en ontstonden er tuinbouwcentra bij Grootebroek, Broek
op Langedijk en in de Nessen bij
Medemblik. De oppervlakte ‘warmoesgronden’ was nog klein omdat de transportmiddelen
geen uitgebreide handel toelieten. Dat veranderde pas omstreeks 1850. Toen begon een krachtige ontwikkeling
die West-Friesland tot het meest veelzijdige tuinbouwgebied van Nederland maakte. Aan
de basis stond de teelt van groenten (de tuinders). De andere teelten, zoals zaad (de saet luyden)
en bloembollen (de bollenbouwers) zijn
hieruit achtereenvolgens voortgekomen,
vrijwel in alle gevallen namen zij de plaats in van de veehouderijbedrijven.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.