Bibliotheek » West-Friesland toen en nu » Deel 10. Stolpboerderijen » pagina 24-27
De boeren in het komdorp Opperdoes waren van oudsher vaarboeren. Het transport van vee, hooi, mest en melkbussen ging per praam of per melkschuit. Een oude boerderij die als vaarboerderij getypeerd wordt, staat aan de straat met de mooie naam Tempel, op nummer 2. Het is een provinciaal monument, daterend uit circa 1650.
In Opperdoes waren de meeste boerderijen en woonhuizen vanaf de hoger gelegen wegen door smalle, hoge bruggen over een diepe sloot bereikbaar. Daar kwam bij dat de Opperdoezer boer door de komvormige ligging van het dorp niet altijd land achter of voor de boerderij had. Zijn vervoermiddel was de praam, een platte schuit van hout of metaal, waarmee hij met behulp van een lange stok, de kloet, door de sloten naar zijn land voer. De vaarboerderijen hebben enkele specifieke kenmerken: deze stolpen waren bij de bouw feitelijk omgedraaid, de achterkant was de voorkant, het hooi werd aan die zijde ook via de sloot aangevoerd en binnen in de boerderij gebracht.
Als het hooi op het land genoeg gedroogd was om te
vervoeren, werd dit, met behulp van een paard, van het land
naar de wal gesleept. Met hooivorken bracht men het in de
praam. De praam mocht daarbij niet te hoog geladen worden
omdat hij anders niet onder de vele bruggen door het dorp
in kon varen. Bij de boerderij aangekomen moest het hooi
worden gelost. Dit gebeurde met behulp van een houten
stelling schuin tegen de wal en een tweede brede stelling die
tegen de houten gevel van de boerderij stond. Boven in de
boerderij bevonden zich twee deuren die wijd geopend
toegang gaven tot de zolder van de stolp. Over deze zolder
werd het hooi in de berg, het midden van de boerderij, getrokken. Dit werk gebeurde met behulp van veel mankracht
en gebruik van lange touwen en de kracht van een paard.
Ook de mest van het vee voerde men per praam af naar het
land. Zwaar werk, omdat die mest van de hoger gelegen wal in
de lager gelegen praam gestoken moest worden. Bij het land
aangekomen, haalde men vervolgens de mest weer uit de
praam omhoog. Natuurlijk ging ook het vervoer van koeien
met de praam, in het voorjaar naar het land en in het najaar
weer naar de boerderij.
Dagelijks kloette de vaarboer heen en weer om de koeien met de hand te melken en de volle melkbussen mee terug te
nemen. De 17de-eeuwse vaar boerderij aan de Tempel heeft al
vele decennia geleden zijn functie verloren. In het dorp is aan
het begin van de 21ste eeuw geen enkel veeteeltbedrijf meer
over. Maar op de hoge wallen staan nog steeds de
karakteristieke boerderijen als stille getuigen van de zware
arbeid in dit waterrijke gebied.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.