Bibliotheek » West-Friesland toen en nu » Deel 14. Van vaarpolder naar rijpolder » pagina 28-33
Het veenriviertje de Leek ontsprong in een ver verleden ten oosten van de Bobeldijk. Door oeverafslag ontstond uit dit oude watertje de Baarsdorpermeer. Deze is in 1624 bedijkt en drooggemaakt. Voor de inpoldering werd gebruik gemaakt van de Rijndijk die tachtig jaar eerder was aangelegd om het oeverland te beschermen tegen verdere afslag. Op deze oude kade is in het kader van de ruilverkaveling De Gouw een recreatief fietspad aangelegd dat voert door een mooi stukje West-Friesland.
In het grensgebied van de vroegere gemeenten Wognum en
Berkhout bevinden zich twee drooggemaakte meertjes. De
Baarsdorpermeer is de grootste. Wat meer naar het oosten ligt
de veel kleinere Bedijkte Leek. De Baarsdorpermeer en de
Bedijkte Leek zijn waarschijnlijk door oeverafslag ontstaan in
de stormachtige tweede helft van de 12de eeuw.
In de 17de eeuw bouwden de bedijkers van de Baarsdorpermeer naast de Rijndijk een nieuwe dijk en de strook tussen
deze dijken werd de ringsloot van de Baarsdorpermeer.
Op het fietspad over de oude Rijndijk wordt de uitdrukking
recreatief medegebruik volop recht gedaan. De Rijndijk is in
feite het bezit van de schapen die hier grazen en het pad
gebruiken om wat te rusten. Het fietspad loopt van de
Noordermeer naar de Lekermeer.
Vanaf de Grote Zomerdijk onder Wognum is een tweede
fietspad aangelegd dat aansluit op het fietspad over de
Rijndijk. Pankoek is de opmerkelijke betiteling die men aan dit
fietspad heeft gegeven, naar de oude naam van een stuk land langs het pad.
In grote lijn volgt Pankoek de loop van een vroegere zijtak van
de Leek. De percelen in de omgeving van het fietspad vormen
een prachtige waaierverkaveling. De perceelsrichtingen zijn
aan weerszijden totaal verschillend. De ontginners groeven
afwateringssloten vanuit de oorsprong van het riviertje
waardoor een waaier van percelen ontstond.
Dat de landerijen een sterk gérende vorm kregen, vonden de
middeleeuwers niet zo storend. Al het boerenwerk gebeurde
immers met de hand en het grazend vee was ook niet
geïnteresseerd in de vorm van de weilanden.
De middeleeuwse ontginning van het veengebied werd in
blokken uitgevoerd, met dijkjes tussen de verschillende
blokken: de zogenoemde zijdewinden. Aan het einde van
een ontginningsblok wierp men een dwarsdijk of
achterdichting op om het ontgonnen blok te beschermen
tegen de wateroverlast vanuit het nog niet ontgonnen gebied.
De ontginningsblokken, de waaierverkavelingen, de
zijdewinden en de dwarsdijkjes zijn nog heel goed
herkenbaar op topografische kaarten, die gemaakt zijn in de
tijd vóór de ingrijpende ruilverkavelingen van de tweede helft van de 20ste eeuw.
Het ontgonnen land gebruikte men na de ontginning voornamelijk voor de akkerbouw. Om de vruchtbaarheid van
de grond te verbeteren, haalde men klei uit kuilen waarvan
eerst de veenlaag was weggehaald. Deze klei ging over de
akkers en de kuilen werden opgevuld met veenresten. Deze
kuilen, de zogenoemde daliegaten, zijn nog op veel plaatsen
in West-Friesland terug te vinden. Vooral in de winter na een
sneeuwbui zijn ze goed waarneembaar. De sneeuw blijft op
deze daliegaten langer liggen en wanneer de dooi is
ingetreden, zijn de daliegaten te zien als verspreid gelegen sneeuwcirkels op de weilanden.
Op ongeveer een kilometer vanaf de Baarsdorpermeer heeft men vanaf de Lekermeer het Lekerveen aangelegd, een voetpad dwars door de weilanden naar de Oude Gouw. Hiermee is een klein stukje van een heel oud voetpad dat liep vanaf de Oude Gouw in Wognum naar het Keern in Hoorn weer hersteld.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.