Bibliotheek » Westflinge » 2006 » 5 juli
Westflinge
De rubriek Westflinge richt de schijnwerper op het verleden van West-Friesland met een actuele aanleiding.
Vandaag gebruiken rond overlijden en begraven.
(Eerder verschenen in het Noordhollands Dagblad, woensdag 5 juli 2006.)
Door Ed Dekker
HOORN – Bij een zijdeur toont de muur van de hervormde kerk in Oudendijk restanten van
lichtblauwe verf. De afwijkende kleur is ooit aangebracht om boze geesten en de duivel te weren, om
doden ongemoeid te laten. De rijke dodencultuur in West-Friesland kende meer van dergelijke gebruiken.
Bij een stervende werden kaarsen geplaatst om duivelse machten af te schrikken. Met kaarsen voelde
men zich veiliger tegenover de dood. Het levende licht moest de ziel beschermen tegen allerlei duistere
machten. Sommige eeuwenoude gebruiken in West-Friesland rond overlijden en begraven bleven tot ver in
de vorige eeuw gehandhaafd. De oorspronkelijke betekenis was soms niet eens meer duidelijk. Dit blijkt
uit een uitvoerig artikel van Margreet Lenstra uit Kwadijk in het nieuwe jaarboek ‘West-Friesland Oud
& Nieuw’ van het Westfries Genootschap.
Margreet Lenstra heeft allerlei bijzonderheden rond de funeraire cultuur in West-Friesland (in dit
geval het gebied binnen de Westfriese Omringdijk) vastgelegd. Zij verzorgt ook lezingen over dit
onderwerp.
Het 73e jaarboek van het Westfries Genootschap is afgelopen zaterdag gepresenteerd. Dat gebeurde in
het kerkje van Haringhuizen. Voorzitter Ina Broekhuizen-Slot schonk gedeputeerde Hans Schipper van
onder meer recreatie en toerisme het eerste exemplaar.
Deze term komt voort uit de dodencultuur, legt Margreet Lenstra uit. Tot 1829 mochten
overledenen worden begraven binnen in de kerk. Dit voorrecht was gaandeweg alleen weggelegd voor gegoede
burgers. Graven in de kerk lagen soms open. Voor de kerkgangers was dat geen pretje. Pas in de achttiende
eeuw probeerde de overheid iets te doen tegen de stank.
Het kerkhof bood lange tijd ook plek aan allerlei publiekelijke activiteiten. Er werden spellen opgevoerd,
jaarmarkten en kermissen gehouden. In Enkhuizen voerden vissers op het kerkhof bij de Drommedaris onderhoud
uit aan hun netten. In Nieuwe Niedorp werd het in 1605 verboden om te kolven en te kaatsen op het kerkhof.
Al in de oertijd kregen de doden grafgiften mee. Dit gebruik werkte grafschennis in de hand. In de
Middeleeuwen bewaakten ‘kerkhovers’ het kerkhof tegen rovers en wroetende dieren. Er werden
wachttorentjes gebouwd met daarin een doden- of kerkhoflantaarn. Het licht moest dieren én de
duivel op een afstand houden.
De duivel speelde toentertijd een grote rol in het volksgeloof. Middeleeuwers waren bang voor het
vagevuur en de duivel.
‘Duivelroosters’ bij de ingang van kerkhoven wezen daar ook op. De duivel zou dan ‘met
zijn bokkenpoten’
bekneld raken in deze voorziening – vergelijkbaar met een wildrooster.
Duivelroosters kwamen voor op veel plaatsen, in Hoorn al in 1352. Nog in 1946 waren dergelijke roosters
bekend in Aartswoud (twee stuks), Hoogwoud en Sint Maarten.
Doodgeboren kinderen werden tot ver in de twintigste eeuw meestal 's nachts anoniem begraven. Kwam
het kind uit een arm gezin, dan droeg de vader het door hem zelf gemaakte kistje met een riem om zijn
heup. Alleen de vader en de aanspreker waren dan betrokken bij de begrafenis.
Vogels waren belangrijk in het West-Friese bijgeloof, ook bij overlijden. Een uil kondigde met zijn
onheilspellend geroep in de avond een sterfgeval aan. Op Wieringen deed dat een huilende hond in de
nacht.
Om de laatste adem op te vangen, werd in de sterfkamer een bakje water gezet. Een raam of de deur van
dit vertrek werd geopend om de ziel te laten verdwijnen. Het doodshemd was met één draad
genaaid – knopen hielden de ziel vast. Munten werden gelegd op neus, mond en ogen, opdat boze geesten
geen bezit van het lichaam konden nemen.
Auteur Margreet Lenstra belicht allerlei aspecten van de dodencultuur. Zoals sarcofagen, het gebruik
van de rouwdeur van stolpen, de rouwkleding, de burenplicht, het aanzeggen, de rouwtijd, de ommegang
en het sterfmaal.
Eeuwenlang werd het lichaam voorafgaand aan de teraardebestelling in processie om het kerkhof gedragen,
om boze geesten op een dwaalspoor te brengen. In Venhuizen gebeurde dat nog in 1964.
Het nieuwe – 73e – jaarboek ‘West-Friesland Oud & Nieuw’ van het Westfries
Genootschap telt 240 pagina's en belicht uiteenlopende facetten van de historie van West-Friesland.
Zoals de persfotografen Niestadt, het kerkorgel van Hoogkarspel, ruilverkaveling De Gouw, het West-Friese
dialect en jongeren, Cor de Bakker als chroniqueur van de regionale veilingwereld en dilemma's van een
burgemeester in oorlogstijd (over de burgemeester van Oudendijk en Beets).
Het boek is los verkrijgbaar in de boekhandel.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.