Bibliotheek » WFON » 1926 » Pagina 120-121
De Steenhuizen of Steenen kamers
Eerder verschenen in West-Friesland's Oud en Nieuw, 1e bundel, pagina 120-121.
Uitgave: Historisch Genootschap "Oud West-Friesland", 1926.
Auteur: P. Schuurman.
Deze benamingen dateeren uit den tijd, toen een buis van steen nog tot de merkwaardigheden behoorde.
De oude stukken en papieren uit de 16e en 17e eeuw van ons Noorderkwartier gewagen zoo nu en dan er van;
mede wel een bewijs dat dergelijke gebouwen weinig voorkwamen. Alvorens daarvan eenige mededeelingen
te doen, zal ik eerst eene beschrijving geven van „een steenen kamer”.
Het waren plompe, vierkante gebouwen, die bijna geheel onderkelderd werden. Boven den grooten, zwaar
gewelfden onderbouw in den grond verrezen de vierkante muren met trapgevels aan de zijkanten en daken
met leien bedekt. De deur was hoog en door een steenen trap te bereiken. De kleine ramen in kruiskozijnen
zaten diep in de dikke muren.
De nu volgende aanteekeningen uit de oude registers geven ons de plaats waar dergelijke huizen stonden
en door welke personen bewoond. In een Enquête van het jaar 1592 wordt op verzoek van Gecommitteerde
Raden als getuige gehoord: „Pieter Jansz Steenhuys te Scellinckhout, oud zijnde 82 jaer.”
Te Opmeer werd in 1679 genoemd als burgemeester Symon Baertsz Steenhuys aen de Wysent. Van dit zelfde
steenhuis las ik in de kroniek van Claes Barents over Westfriesland: „Anno 1563 meting te beginnen
bij westen Almerdorper toren, omtrent daer Medemblicker weel plag te zijn, streckende tot op een voet
na aen de uyterste deurstyl vant Steenenhuys en aen de Wysent toe”.
Een derde steenen kamer – hoewel mede verdwenen – was in de laatste helft der vorige eeuw
nog bestaande in een bosch der Heer-Hugowaard aan den Rustenburgerweg en heeft vermoedelijk als jachthuis
gediend.
Hoewel variant als plaatsnaam, kunnen hiertoe ook gerekend worden: „de Stins” te Abbekerk,
tegenover den z.g. Heerenweg naar Medemblik en de nog bekende „Schou(t)plaats” buiten de
kom van het dorp Wognum. In een notarieel extract der jaren 1680-1689 las ik: „de Hr. Jakob Teunisz
Hoochwoudt gekogt een stuk land bovengouw bekent „d' Kamer” ten noorden”. Het lijdt
geen twijfel, dat het land lag bij 't vermelde steenhuis ten N.Oosten Opmeer.
Nog vind ik aangeteekend in een Exploit van den jare 1660, „ende hebbe my verders gevonden int
gehugt van „Blockhuysen” ten huyse van den persoon Cornelis Adriaensz van de Blocqhuysen,
als Hooftingelant vant Geestmerambacht om gegyselt te worden in den Haege wegens betaling van 6490 guldens
aen Drechterland en aen Noorder Coggen 13604 guldens.” Ten noorden van Zijdewind wordt heden het
gehucht of als buurt de Blokhuizen nog aan getroffen.
Wanneer deze steenhuizen of steenenkamers gebouwd zijn, is: moeilijk uit te maken. Uit de genoemde
gegevens hebben wij gezien, dat die gebouwen bewoond werden door notabele personen; als Schouten,
Burgemeesters en Hoofdingelanden. Evenwel kan een kort overzicht dienen over de algemeene gesteldheid
van Westfriesland en 't Noordierkwartier uit het oud verleden.
In den krijg tegen de Hollandsche graven, hoort men nooit van Westfrieschen adel. De strooptochten der
Hollanders zijn gericht tegen arme, maar vrije boeren en visschers. Ze woonden in de dorpen op de
talrijke eilandjes van hun gebied en werden geregeerd en aangevoerd door hunne „oudsten”,
evenals zij boeren of visschers. Met de onderwerping van graaf Floris V, onderrhandelde deze alleen
met de gevolmachtigden, aangesteld door „de gemeene buren”. Hierdoor krijgt men den indruk
dat er in deze gewesten toen ter tijde geen adelijke personen waren.
Alleen in Geestmerambacht en de Schager en Niedorper Coggen was adel gevestigd; zooals in 1421 de heer
van Egmond de heerlijldleid kreeg van Warmenhuizen en Harenkarspel. Deze werd gevolgd door de vestiging
van adelijke familiën in Westfriesland; als de vrije heerlijkheden: Schagen, Hoogwoud, Spanbroek,
Opmeer, Ouddorp en Oterleek. Meest al de andere groote dorpen met hunne buurten en gehuchten waren
Ambachtsheerlijkbeden of ook wel Schoutambachten geheeten. Het Schoutambt was eene erfelijke
rechtsbediening, en vertegenwoordigde alzoo de Schout het Landsheerlijk gezag ten plattenlande. Leest
men de bekende kroniek van Hoorn door Velius, wat de 15e en 16e eeuw betreffen, wegens de vele beroeringen
in ons Noorderkwartier, dan was de betrekking van Schout geen sinecure. Het laat zich dan goed begrijpen,
dat de beschreven steenhuizen of steenen kamers voor de vroegere Ambachtsheeren naar hun stand en positie
de passende, Woon- of verblijfplaatsen waren.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.