Bibliotheek » WFON » 1936 » Pagina 74-79
Eerder verschenen in West-Frieslands Oud en Nieuw, 10e bundel, pagina 74-79.
Uitgave: Historisch Genootschap 'Oud West-Friesland', 1936.
Auteur: S. Lootsma.
Het is nog niet zoo heel lang geleden (en zijn we al heelemaal over dat „standpunt”
heengegroeid?), dat het monopolie van intelled-bezit aan „de stad” werd toegekend. Nu mag
het waar zijn, dat in tijden, die snelle verkeersmiddelen, radio, kranten, vereenigingen voor volksontwikkeling
ontbeerden (waarbij voor het platteland nog gelegenheid tot het ontvangen van uitgebreid onderwijs en het lezen
te voegen zijn), de steden sterk bevoordeeld waren boven de dorpen –- dat houdt nog niet in, dat de
plattelandsbevolking overal ver bij haar stedelijke tijdgenooten achterstond.
Zeker was dit niet het geval bij een bevolking als die van het Noorderkwartier. Hoewel door de droogmaking
der meren zeer veel grond voor cultuur beschikbaar kwam, heeft toch de geheele 17e eeuw door een aanzienlijk
percentage van de Westfriesche, Zaansche en Waterlandsche bevolking aan de zeevaart deelgenomen.
Van de Noordfriesche eilanden leest men 1),
dat in den wintertijd tal van matrozen en stuurlui in hun woonplaats gelegenheid vonden zich onder leiding
te bekwamen in zeevaartkunde, sterrenkunde e.a.
Kennis daarvan hadden ook onze gewestgenooten noodig. Er zijn verschillende aanwijzingen, dat het ook
hier niet ontbrak aan in die kundigheden bedreven dorpsschoolmeesters. Ik noem een al zeer illuster
voorbeeld in Jacob Oostwoud, den beroemden Oostzaandammer onderwijzer, dien zelfs 'n Hamburgsch
mathematisch genootschap onder zijn leden opnam. Diens vader nu, Govert – naar zijn geboorteplaats
Oostwoud geheeten – is in 1694 schoolmeester te Hem geworden. Aan die benoeming is een interessante
historie voorafgegaan 2). Hieraan is zelfs
Willem III, de stadhouder-koning, dien Govert in Engeland opzocht, te pas gekomen.
Govert dan is de schrijver van de in 1701 verschenen „Schoole der Stuurlieden”. Een
herdruk in 1711 heet „Vermeerderd Schoole der Stuurlieden”. Verder hield hij zich
bezig met landmeten en vervaardigde 'n geheel nieuwe kaart van Drechterland. Zijn dood
in 1723 verhinderde hem dit werk te voltooien.
Stellig zullen meer dgl. mannen in de Westfriesche dorpen werkzaam zijn geweest. Welke wiskunstenaar
met historische liefde schrijft voor ons geliefde jaarboek eens een studie daarover?
Wij willen in dit artikel alvast eenige bouwstof aandragen. Men ziet daaruit, dat dgl. kennis niet
alleen onder „scholarchen” te zoeken was.
In de door het Prov. Utrechtsch Genootschap V. Kunsten en Wetensch. bekroonde prijsverhandeling over
Het leven van Mr. Nic. Corn. Witsen (Utr. 1881) schetst J. G. GEBHARD Jr. de politieke en
wetenschappelijke werkzaamheden van dezen Amsterdamschen
burgemeester 3).
Diens belangstelling lag niet het minst op natuurwetenschappelijk gebied – in den toen ruimen
zin van het woord. Zijn mathematische kennis paste hij toe bij het schrijven van zijn bekend boek
„Aeloude en Hedendaegsche Scheepsbouw en Bestier (enz.)” (A'dam 1671.)
Een verblijf in den winter van 1664 op '65 te Moscou bracht hem in aanraking „met Samojeden,
Tartaren, Persianen enz.: 'tgeen de grond gelegt heeft tot het maken van de kaart van
Tartarije en de daarop gevolgde Historie van Noord- en Oost- Tartarije”, met de
voltooiïng waarvan echter nog meer dan 25 jaren gemoeid waren. Hiermede hangt correspondentie met
Czwaar Peter en met Russische geleerden
samen 4). Het baart ook geen verwondering,
dat Witsen de grootste belangstelling behield voor de situatie rondom en oostwaarts voorbij Nova-Zembla.
Het zegt ook wel iets, dat W. lid was van een geleerd Engelsch genootschap, de „Royal Society”
te Londen.
Ook in Nederland had hij geleerde correspondenten. Zoo de Deventersche burgemeester Cuper.
Maar in de niet-uitgegeven correspondentie van Witsen vond GEBHARD den volgenden brief:
Eerwaerde heer en vrient,
Het was nu de twede mael dat Ik aen U huis geweest ben, want in het verleden jaer 1680, int begin van julius, en mij worde doen van de mait bereght dat je waert na s gravenhage. Dogh om mijn begeeren hier nu uit te drukken. dat was om te sien UE. kaert die gij uit Moskovia hebt gebraght, welke gij aen de heer professor de Bije 5) getoont hadde, daer ik als doen enige reden me hadde, doen ik van u huis afkwam 6), en dit vermeert nogh mijn begeeren, omdat je nu schrijft meer in ervaring van de selfde landen gekomen te wesen om met kennisse van de selve te oordeelen. Wat aengaet om van de riviere Tanais door te graven tot de Wolga: waerop dat ik ontrent den jaere 1673 bekomen hadde een kleen blauw boekje, genaemt de franse goutmijn geopent en gestopt: het seggen was dat men de waeren te veel uit Vrankrijk dede haelen, welk een grooten sghat aen dese konink toebreghte, en om desen goutmijn te stoppen, so was den raet, men soude den Rijn doorgraven, tot in de Bodensee, en voort tot in de riviere Donauw, om als dan de waeren uit het oost van den kaiser of de landen daer ontrent vandaen te haelen: en om dit door te graven, worde heel light om te doen gestelt, en hier worde ook bij gehaelt het doorgraven van de riviere Tanais tot de Wolga. Deser gelijke hebbe ik ook over 7) eenige jaeren verstaen, dat men in Vrankrijk doende was om de riviere loopende door Bordeus 8) te graven door de provincie Langedonk 9), om also te vaeren uit de groote Spaense see door Vrankrijk tot in de middelantse See! Maer of den konink tot sijn voornemen gekomen is, en hebbe ik tot nogh toe niet van gehoort.
Wat aengaet het graven van de riviere Tanais tot de Wolga, dat soude kunnen gaen, indien het volk niet te woest en het lant niet te rouwen is: maer met oogetuigh bewesen sijnde, men moet het aennemen.
Eijndelijk, waerom dat bij mij geoordeelt wort tushen Nova Sembla en Tartaria een doorgank te wesen, dat kont gij sien in het twede deel mijnder Oeffinge pa. 45, 46, 47 en 48, als ook waerom dat men geen reden heeft om de noord-oost hoek van Tartaria soo veer int noord te laeten oploopen, siet pa. 45 en 46, en een kaertje hier op gemaekt pa. 58, twelk aldaer int brede te sien is. Waer op dat ik met verlangen te gemoet sie wat bij UE. en hier op in ervaring van dese, of de IJs see of de Kaspische see bekomen is, twe1ck ik verwaghte.
En beveele UE. de genade Gods, die UE. een langdurige en voorspoedige regiering gelieve te geven.
En blijve uw gants toegenegen
NIEUW-NIEROP dienaar en vrient
DIRK REMBRANDTZ.
de 9 augusti 1681
Als je aen mij sghrijft, set dan port op de brief, gelijk ik hier doe.
Over de in dit schrijven genoemde kanaalplannen (waarvan allicht dat van Lod. XIV 's minister
Colbert betreffende graving van het latere Canal du Midi den lezer iets nader bekend is)
willen we hier niet uitweiden.
Een enkele opmerking over een paar andere punten.
We worden getroffen door den jovialen toon, die de hooge titulatuur dier tijden, aangenomen door een
eenvoudig „Nieropper” tegen een Burgemeester van 't machtig Amsterdam (waarvan gezegd is,
dat ze „de koningen van dit land” waren) niet in den haak schijnt. Wist 'n man als Dirk
Rembrandsz niet, waar hij had „te staan”? En dan dat post-sriptum, waarin we haast een
lesje in wellevendheid zouden kunnen zien.
Of – leeren we iets anders uit het schrijven?
D. R. komt bij W. aan huis. En hij heeft een gesprek met den geleerden de Bie. Het is dus zeer
goed mogelijk, dat hij een man is, voor wiens capaciteiten dgl. mannen respect hadden en die
aanleiding gaven tot een amicaal verkeer.
Zijn kundigheid wordt ons bevestigd door de beschrijving, die te vinden is in het „Biologisch
Woordenboek van v. d. AA, die wij verkort overnemen, omdat dit Wb. in handen van slechts enkele onzer
lezers zal zijn 10).
D. Rembrandsz of D. R. van Nierop moet een vrij bekwaam wis- en sterrenkundige zijn geweest, die in
1610 of 1615 is geboren te Nieuwe Niedorp. Hij moet schipper of schuitevoerder zijn
geweest 11). Sterk heeft hij geijverd voor
de uitbreiding der zeevaartkundige wetenschappen. Hij is geheel autodidact. Zijn kennis deed hij op
uit „Nederduitsche en Hoogduitsche wiskundige leerboeken.” Soms vroeg hij raad aan
C. Huijgens en Descartes, „waarmede hij kennis had gemaakt en bevriend
was. 12)
Dirk Rembrandsz was het stese1 van Copernicus toegedaan. Door v. d. AA worden de volgende door hem
geschreven boeken genoemd 13):
”Nederduytsche Astronomia, dat is onderwijs van den loop des hemels....„ (Harlingen
1653. Herdrukt in 1658 en 1693.) In dit boek worden ook voorbeelden van zon-eclipsen gegeven. Het blijkt
ook bestemd te zijn voor „schippers en stuyr-luyden.” De schrijver noemt zich (als in
meerdere boeken) „liefhebber der Mathematische Konsten.”
”Tijdbeschrijving der Wereldt”.(A'dam 1659.)
„Wiskonstige Rekening en beschrijving der Zonnewijsers”. (A'dam 1659.)
”Des Aerdrijks beweging en der sonne stilstant”. (A'dam 1669.)
”Bijvoeghsel op de Nederd. Astronomia en Sonne Stilstant”. (A'dam
1669) 14).
”Konst der Stuurlieden”. (1697.)
„Rekening der driehoeken.”
In de verzameling van het Wiskundig Genootschap, berustende in de Univ. Bibl. te Amsterdam, vinden we
nog eenige boeken van zijn hand:
”Dubbelt Nierper graedt-boeck”. (1668.)
”Eenige oefeningen in godiijcke, wiskonstige en natuerlijcke
dingen”. 15)
”Nieroper schatkamer”. (Bestemd voor stuurlieden.)
„Wiskonstige Musica” (waarin ook wordt gehandeld over het maken van
muziekinstrumenten.)
GEBHARD deelt verder nog mee, dat Dirk Rembrandtsz in zijn geboorteplaats is overleden 5 Nov. 1682.
Zijn graf in de Herv. Kerk aldaar vertoont een gebeitelde hemelglobe, met een lofdicht, waarin o.a.
wordt gezegd:
”Hij toont ons dat de Zon
Stil stond, d' aardkloot draaide.”
Een titel-portret komt in enkele van bovengenoemde werken voor, o.a. in het Bijvoegsel op de Nederd.
Astronomia.
Naschrift. Iets over hem ontdekte ik nog in jg. VII van dit Jaarboek in het opstel „Op
je stoel door West-Friesland.” Daar word het grafschrift op den schoenmaker Dirk Rembrandts,
„een der eerste Nederlandsche vervaardigers van logarithmentafels”, geheel medegedeeld.
En verder: „Als een hulde aan hem als sterrekundige staat daaronder een planetarium afgebeeld.”
Zou hij zoo'n instrument hebben vervaardigd? Dan zou ik hem met nog meer recht den reeds in gedachten
gegeven bijnaam van „den West-Frieschen Eise Eisenga” mogen toekennen.
Hij zij in de aandacht van op dit gebied deskundigen aanbevolen.
1) Ik schrijf daarover meer in mijn verschijnend werk „Bijdragen tot de Geschiedenis der Walvischvangst
(enz.)”
2) Zie Jacob Oostwoud, door wijlen Jac. Honig Jsz. Jr.; bewerkt door S. Lootsma met een naschrift van
door G. J. Honig. (Zaanl. Jaarboek 1934.)
3) Tot mijn verwondering vond ik den naam der Witsens niet onder de ingelanden van Beemster, Schermer
en H. Hugowaard in de daarover uitgegeven werden en opstellen. Men kent deze voor A'damsche, kooplui
zoo gebruikelijke geldbelegging. Op andere wijze staat Witsen wel weer in betrekking tot het
Noorderkwartier: zijn voorvaderen zijn misschien van Noord-Hollandsche afkomst. (Zie de tabel bij
GEBHARD, II). Nic, W. zelf ligt begraven in de kerk te Egmond.
Verder heeft hij zich sterk geïnteresseerd voor het loskoopen van gevangen zeelieden te Algiers.
Waar dit niet alleen over Amsterdammers loopt, zal ook menig plattelandsbewoner van het N.-kwartier
ervan hebben geprofiteerd (GEBHARD, II).
4) Zie JAC. SCHELTEMA, Rusland en de Nederl. (II).
5) Alexander de Bie, hoogleeraar a. h. A'damsche Lyceum, was ook een van Witsen's leermeesters geweest.
6) Te verstaan: Met wien ik een gesprek heb gevoerd, toen ik uw huis verliet.
7) = voor.
8) = Bordeaux (ook de omtrek).
9) = Lanquedoc.
10) GEBHARD verwijst naar het Aardrijksk. Wb. van dezen schrijver, maar daarin vind ik niets.
11) G. zegt: Schoenmaker. Hij had zich zoo vertrouwd gemaakt met sterrenkunde en aanverwante
wetenschappen, dat hij later in de beoefening daarvan ook een bron van bestaan kon vinden, en daardoor
niet meer „zoo dag op dag behoefde schoenen te maken.”
N.t. brachten hem zijn boeken (waarvan enkele herdrukken beleefden) wat op. Zou D.R. misschien een
– als voor de N. Friesche eilanden genoemde – school voor zeevarenden gehouden hebben?
12) De schrijver van een uitvoerig studie zou uitstekend werk kunnen doen met een onderzoek naar deze
beweerde relaties in te stellen.
13) De – naar den trant dier tijden – zeer langwijlige titels geven we verkort op
14) In de Univ. Bibl. van A'dam zag ik een druk van dit werk van 1677. De ondertitel spreekt van
„twee waergenomen samen-standen in de Sonne / gedaen bij P. GASSENDUS en J. HEVELIUS.
15) Hier gedateerd op 4 Nov. 1682.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.