Archivering » WFON » 1956 » Pagina 98-101
West-Friesland; variaties in volksaard
Eerder verschenen in West-Frieslands Oud en Nieuw, 23e bundel, pagina 98-101.
Uitgave: Historisch Genootschap „Oud West-Friesland”, 1956.
Auteur: Jac. Broersen.
U mag het geloven of niet, maar de doorsnee-Nederlander weet niet zo veel van West-Friesland. Voor
zover hij al eens van ons gewest heeft gehoord, weet hij, dat het een boerenstreek is, daar ergens in
de contreien van Hoorn. Hij spreekt over West-Friesland zoals wij dat doen over de Gelderse Achterhoek.
Namen van dorpen, die voor ons een bekende klank hebben gekregen, zeggen hem over het algemeen niets.
In het gunstigste geval weet de stedeling iets van onze koeien en van onze kool of heeft hij wel eens
gehoord van onze gerenommeerde bollenteelt. Vraag hem echter niet naar Zandwerven of naar de Gankert
bij Nibbixwoud, want dan haalt hij de schouders op. West-Friesland is voor hem één geheel;
hij kent niet de differentie van dorpen en gehuchten, van zeden en gewoonten, van volksaard en van de
taal, die toch wel kenmerkend zijn voor deze streek. Zelfs in één en dezelfde gemeente,
naar confessie vrijwel gelijk, treft men vaak beduidende verschillen aan; wanneer wij in dit verband
zeggen, dat Lutjebroek Grootebroek niet is, en Oostwoud geen Midwoud, weet de lezer wel, wat hiermee
wordt bedoeld.
West-Friesland moge dan in zijn oude begrenzing al één geheel zijn, het vindt toch –
naar onze opvatting „gelukkig” – zijn kracht in zijn verscheidenheid. Zeer sterk
spreekt dit o.m. wel ten aanzien van de omgeving van het dorp Hoogwoud. Van Hoogwoud kan zonder voorbehoud
worden gezegd, dat het van huis uit een typisch Westfriese boerengemeente is. Hoogwoud, reeds op oude
kaarten voorkomend, was door de eeuwen heen een dorp van veehouders, al zijn er ook herinneringen aan
de vroegere walvisvaart. De Westfriese volksaard wordt er duidelijk onderkend. Namen als „Ierswoud”
en „De Weere” verkregen reeds lang burgerrecht als het er om ging, in een verhaal of verdichtsel
aan te duiden, dat West-Friesland als milieu van de handeling moest dienen.
Natuurlijk, ook ten opzichte van Hoogwoud en Aartswoud traden en treden nog onderlinge verschillen aan
de dag, maar gezamenlijk dragen beide dorpen toch wel de karakteristieke boerenaard. Merkwaardig is
echter hoe deze hier – en dit moge ook nog gelden voor de tegenwoordige tijd – naar enkele
zijden een vrij scherpe begrenzing vond. Hierbij brengen we uiteraard de Wieringermeer niet in het geding,
want de geheel andere sfeer is hier reeds merkbaar zodra men de dijk overkomt. Hier treft men het volkomen
logische contrast tussen het oude en het nieuwe land, dat zich in velerlei opzicht openbaart. Aan deze
zijde heeft men het land, dat in vele generaties overging van vader op zoon, aan gene zijde treft men
een import-bevolking, welke uit de meest heterogene groepen is samengesteld. De intimiteit, die het
kenmerk der Westfriese dorpen is en de wijde uitgestrektheid van het Nieuwe Land hebben ook al niets
met elkaar gemeen. Ten deze kan de Wieringermeer dus niet tot vergelijking dienen.
Veel meer opmerkelijk is datgene wat men naar de andere zijde ziet, naar de kant van de Langereis. Wie
de Langereis kent weet, dat zij slechts bestaat uit een betrekkelijk nauwe waterloop. Staat men aan
de ene kant, dan kan men gevoeglijk een buurpraatje houden met de man, die aan de overzijde staat. En
toch is deze Langereis belangrijk, want aan de andere zijde, die van Nieuwe Niedorp en Winkel, heeft
men plotseling een heel ander land en een heel ander volk. Het zij verre van ons te betogen, dat hier
een „ijzeren gordijntje” hangt, maar het is altijd wel zo geweest, dat bij alle bruggen,
die men over de Langereis heeft geslagen, steeds die ene figuurlijke brug ontbrak. Zonder dat er sprake
was van een bepaalde rivaliteit – al kwam deze wel eens even om de hoek gluren – vormde de
Langereis een scheidingslijn tussen min of meer op zich zelf staande gemeenschappen; Hoogwoud was in
geestelijk en materieel opzicht min of meer aan de behoudende kant, in Nieuwe Niedorp en Winkel was
men iets moderner en trof men zekere naar het humanisme neigende stromingen.
De figuurlijke brug, die wij bedoelen, is inderdaad naderhand geslagen, dit zo te verstaan, dat in de
laatste jaren de verschillen iets zijn vervlakt. Hoogwoud is, om het zo uit te drukken, meer naar de
tijd toegegroeid, terwijl aan de overzijde diezelfde tijd de scherpe kantjes wat heeft afgeslepen.
Nochtans blijft de denkbeeldige brug een vrij wankel geval en zal de Langereis, naar het zich laat
aanzien, nog vele jaren een scheiding tussen twee werelden blijven vormen.
Richten we ons nu iets meer naar het zuiden, dan treffen we daar het dorpje Opmeer. Opmeer, dat wel
eens het hart van West-Friesland wordt genoemd, al behoort deze titel in feite aan de oude stad Hoorn.
Hier treft men weer hetzelfde verschijnsel: een paar stappen buiten Hoogwoud en men heeft een heel
andere sfeer. Opmeer moge met zijn jaarlijkse evenementen een trekpleister vormen voor heel de Westfriese
boerenstand, een uitgesproken boerendorp is het niet. Veeleer kan het worden aangemerkt als een centrum
van handel en industrie; het aantal boeren is er procentsgewijs gering. De bebouwing neigt zelfs enigszins
naar het stedelijke en enkele grote bedrijven, zoals b.v. „Aurora” en „Akzo”,
hebben een blijvend stempel op het dorp gedrukt. Ook hier is een waterweg, zij het momenteel voor het
verkeer van zeer secundair belang, een factor geweest. Zou de oude ringvaart, die via Rustenburg aansluiting
op andere waterwegen geeft, er niet zijn geweest, dan zou in Opmeer nimmer de kern voor een zich nog
steeds uitbreidende industrie zijn gelegd.
Hoogwoud is dus van drie zijden als het ware ingesloten door een gebied met een in mindere of meerdere
mate afwijkende bevolkingsgroep. Voor de Wieringermeer is deze geheel verschillend, in Winkel en Nieuwe
Niedorp ligt ook nu de volksaard nog altijd even anders en het karakter van Opmeer is mede bepaald door
handel en industrie. Zo blijft er nog één zijde over, die in hoofdzaak begrensd wordt
door Abbekerk en Lambertschaag. Deze dorpen vormen, met Sijbekarspel, nog een stevige kern van het oude
Westfriese land. Het moge zijn, dat de verheffing uit het isolement als gevolg van een steeds meer
geperfectioneerde techniek ook hier haar stempel heeft gedrukt, dit neemt niet weg, dat men deze dorpen
nog stuk voor stuk kan beschouwen als voorbeelden van de oude Westfriese gemeenschap. Hoezeer de ontwikkeling
ook hier is voortgeschreden, zowel naar aanzien als naar geest, toch wordt men hier nog het meest
geconfronteerd met „hoe het vroeger was”.
Het was geenszins ons voornemen, hier een sociologische beschouwing of iets van dien aard te leveren. Alleen
wilden wij er op wijzen, dat men West-Friesland niet al te zeer moet generaliseren. Want het is tenslotte
zo, dat dit gewest en zijn volksaard vaak op de kleinst denkbare afstanden allerlei variaties vertonen.
Dit moge, men zal het met ons eens zijn, een gelukkig verschijnsel worden geacht.
Jac. Broersen.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.