Bibliotheek » WFON » 2001 » Pagina 7-13
Grote veranderingen tekenen West-Friesland
Eerder verschenen in West-Friesland Oud & Nieuw, 68e bundel, pagina 7-13.
Uitgave: Westfries Genootschap, 2001.
Auteur: Ko Groot.
Ko Groot
In de eeuwige West-Friese tegenwind draaien de trappers van mijn fiets moeizaam rond. Ondertussen dwaalt mijn blik door het landschap en de oude dorpskernen die ik passeer, waarbij ik de elementen probeer te herkennen die mij boeien en iets vertellen over ons rijke verleden. Een dijk, een waaierverkaveling, een molentocht, een oud stoomgemaal, verhoogde woonhemen, een oude boerderij met leilinden, de oost-west gerichte wegen met lintbebouwing, de doorgaans niet bebouwde noord-zuid verbindingswegen, een oude veenstroom, een molen. De beelden rijgen zich aaneen. Vergezichten, jagende wolken, het vee in de weiden, vogels en bloeiende bermen. Ik geniet.
Thuisgekomen probeer ik mijn gedachten te ordenen in het besef dat deze fietstocht de basis moet worden voor dit artikel. Een bevestigende bijdrage die wederom de schoonheid van ons gebied onderstreept? Een treurzang op al datgene wat er al verloren is gegaan? Ik besluit voor een andere invalshoek te kiezen.
Een permanent proces van verandering
De verschijningsvorm van West-Friesland is in de afgelopen eeuwen op een aantal momenten zeer ingrijpend
gewijzigd. Op al deze veranderingsmomenten ontstaat een volledig nieuw West-Friesland in een geheel
gewijzigd profiel. De cultuurhistorische elementen die wij nu zo diep koesteren, vormen doorgaans de
getuigenissen van deze grote veranderingen. Daarbij dienen wij ons te bedenken dat deze veranderingen
steeds een aanzienlijke aantasting van het bestaande landschap waren, die mede daardoor nog steeds voor
ons West-Friezen een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen, waaraan wij gehecht zijn en blijven. In dit
besef kunnen wij de aanstormende veranderingen van de tegenwoordige tijd wellicht makkelijker een plaats
geven in onze denk- en benaderingswijze. Laten wij eens een aantal van deze grote veranderingen bekijken.
1. Het West-Friese waddengebied
Tussen 15.000 en 10.000 jaar voor Christus begint de vlakte tussen Engeland en Nederland zich op te
vullen met water en ontstaat de Noordzee. Door het steeds verder stijgende zeewaterniveau ontstaat er
rond 2000 voor Christus een doorbraak in de toenmalige kustlijn (het gat van Bergen). Via dit gat vormt
zich een brede stroomgeul met allerlei vertakkingen door heel West-Friesland. Via deze getijdegeul
hebben eb en vloed en het zoute Noordzeewater vrij spel binnen ons gebied, waarbij grote hoeveelheden
zand en klei worden afgezet. Nadat de kustlijn rond het jaar 1000 voor Christus zich weer sluit door
duinvorming, verdroogt en verlandt de oost-west geul en wordt deze door ‘omgekeerde inversie’
als een ‘rug’ in het landschap zichtbaar. Uit deze waddenperiode vinden we binnen West-Friesland
nog een aantal beeldelementen terug:
• oude duinvorming bij Zandwerven;
• de hoogteverschillen binnen West-Friesland met de zichtbare kreekruggen;
• de oost-west gerichte bewoningsassen;
• enkele percelen met ‘kadetjes-land’;
• de grafheuvels uit de bronstijd, die als verhogingen nog steeds zichtbaar zijn;
• verschillende archeologische vindplaatsen en vondsten uit de bronstijd.
AFBEELDING NOG NIET BESCHIKBAAR = De Baarsdorpermeer werd in 1624 door drie molens droog gemalen. Voor de afvoer van dat water werd de Slimtocht gegraven: vanaf de zuid-oostkant van het meer, door de Bobeldijk naar de Zuiderzee bij Hoorn. De oppervlakte van de polder bedraagt 209 ha. In zijn grootste omvang zal het meer destijds zeker 500 tot 750 ha. hebben gemeten, hetgeen in de optrekkende verkaveling nog steeds herkenbaar is. Om de wateroverlast te beperken werden in de 14de eeuw de Bobeldijk, alsmede de Grote en de Kleine Zomerdijk aangelegd. De weg met de bomen is de Baarsdorpermeer. Links de Leekermeer en het begin van de Grootweg. Op de omringdijk ligt nu een fietspad. (Foto archief gemeente Wognum)
2. Het West-Friese veengebied
Tussen 500 jaar voor Christus en 800 jaar na Christus groeit er in 1200 jaar een drie tot vier meter
dik veenkussen. De bewoners verlaten het gebied. Er is een onbewoonbare dikke veenspons ontstaan, die
ook het IJsselmeer en de Waddenzee grotendeels beslaat. Er ontstaat een geheel nieuw drassig landschap,
begroeit met kreupelhout en waterminnende boombeplanting. In deze periode ontstaat een aantal veenrivieren,
dat voor de afvoer van het water moet zorgen. Een aantal elementen uit deze periode is nog goed herkenbaar:
• de restanten van een aantal veenrivieren zoals de Kromme Leek en de Spiemer;
• de schaarse restveengebieden;
• de grote veenweidegebieden.
In een periode van 1200 jaar ontstaat hier een geheel nieuw landschap.
AFBEELDING NOG NIET BESCHIKBAAR = De Romeinse bevelvoerder Plinius schreef er al over: ‘De bewoners in dit gebied leven op terpen midden in de zee. Als brandstof gebruiken zij gedroogd veen om hun verkleumde botten te verwarmen en het eten te bereiden’. Deze foto werd in 1943 gemaakt van een groep turfstekers, bezig op het land van Klaas Vriend tussen de Grote Zomerdijk en de Noordermeer bij Wognum. De turflaag had daar een dikte van 40 tot 70 cm, afgezet op een kleilaag. Op diverse plaatsen – met een totale oppervlakte van ongeveer 7 ha. – werd in 1943 in genoemd gebied turf gestoken. In zogeheten putten: 7 meter lang, 2½ meter breed. Iedere put had een eigen werkploeg. De gestoken turf werd op torentjes gestapeld om te drogen, of meteen door de koper nat op de wagen opgehaald. (Foto archief gemeente Wognum)
3. West-Friesland als ontginningsgebied
Met de terugkeer van de bewoning in West-Friesland ontstaan geleidelijk nederzettingen, gehuchten en
dorpen. Men begint het gebied bewoonbaar te maken en geschikt te maken voor de landbouw. Het bestaande
veendek wordt ingrijpend aangepast, in ontginningsblokken ingedeeld, en van afwateringssloten voorzien.
Het nu bestaande patroon van blokverkavelingen, strokenverkavelingen en radiaalverkavelingen in de richting
van de bestaande veenrivieren krijgt langzaam gestalte binnen het gehele gebied. Door menselijk ingrijpen
en als gevolg van natuurlijke omstandigheden ontstaan er tussen 800 en 1400 na Christus bovendien grote
meren in het veengebied, en wordt het noodzakelijk om naast de Westfriese Omringdijk een veelheid van
binnendijken aan te leggen tegen de steeds verder uitdijende veenrivieren. Door de ontwatering van het
veendek en andere activiteiten verdwijnt het veenpakket nagenoeg volledig. In 600 jaar tijd ontstaat
er weer een geheel nieuw landschap. De gekoesterde elementen uit deze periode zijn:
• de Westfriese Omringdijk, ter bescherming tegen het zeewater;
• de vele meren als IJsselmeer, Wogmeer, Baarsdorpermeer, Beemster, Schermeer;
• de meerwallen, de terpen, de verhoogde woonhemen 1,
de kleiputten;
• de vele binnendijken, zoals de Zwaagdijk, Zijdwerk, Spierdijk, Grote en Kleine Zomerdijk, Bobeldijk;
• de verschillende verkavelingvormen;
• verveningssporen, daliegaten 2, en
breed uitgebaggerde sloten;
• namen van dorpen en gehuchten, oude veldnamen 3,
namen van waterlopen en dijken;
• tastbare herinneringen als gevolg van de kerstening van dit gebied in de vorm van kapellen, kerken,
kloosterachtige vestigingen, met bijbehorende namen;
• de eerste aanzetten tot stedelijke ontwikkeling, het ontstaan van versterkingen en vestingen,
de ontwikkeling van de havenfuncties, de opkomst van de markten.
4. West-Friesland als ontwikkelingsgebied
De periode tussen 1400 en 1700 kenmerkt zich door aanzienlijke problemen in de waterhuishouding en de
oplossing van die problemen. Door de daling van het veendek en het stijgende zeeniveau konden deze
problemen niet uitblijven. Na vele bestuurlijke ruzies binnen de Omringdijk en uitspraken van het Hof
van Holland, komt voor het gebied van de Vier Noorder Koggen in 1537 de zogenaamde ‘Mollenacte’
tot stand, waarin wordt voorzien in een gemeenschappelijke benadering en aanpak en bemaling van het
gebied. Hiervoor wordt een veelheid van waterstaatkundige werken ter hand genomen, zoals het graven
van molentochten en molenkolken, de aanleg van ringvaarten, boezems en afwateringskanalen, worden stuwen
gebouwd, molens gerealiseerd, weteringen gegraven, sluizen aangelegd, en andere vormen van peilbeheer
gerealiseerd. De landwinning neemt, mede onder invloed van de VOC-periode, grote vormen aan. In 100 jaar
worden binnen dit gebied zo'n 45 meren en plassen bedijkt en drooggemalen, hetgeen resulteert in ruim
8000 hectare landwinst binnen de Omringdijk. Tevens ontstaan er in deze periode nadrukkelijke contouren
voor een nieuwe infrastructuur. In deze periode van 300 jaar krijgt West-Friesland weer een geheel nieuw
gezicht. De elementen zijn overal nog duidelijk herkenbaar en waarneembaar.
5. West-Friesland als herinrichtingsgebied
Vanaf 1950 treedt opnieuw een aanzienlijke wijziging op in het verschijningsbeeld. Onder invloed van
de economische ontwikkelingen en de ‘gestuurde overloop’ uit de steden komt het platteland
in een geheel nieuw daglicht te staan. Om de agrarische potenties te kunnen ontwikkelen ontstaat het
fenomeen van de ruilverkaveling, waarbij vanaf dat moment zo'n 60.000 hectare West-Friesland op de schop
gaat.
De ontsluiting en verstedelijking van het platteland beginnen grootse vormen aan te nemen, waarmee de
infrastructurele voorzieningen gelijke tred dienen te houden. Nieuwe vormen van werkgelegenheid doen
hun intrede, woonwijken verrijzen, er ontstaan industrieterreinen aan de randen van dorpen, het onderwijs
verandert, en allerlei welzijnsvoorzieningen en accommodaties komen van de grond. De homogeniteit en
de beslotenheid binnen de Omringdijk verdwijnen. De belevingswereld wordt vergroot.
Nog steeds gaan deze ontwikkelingen in een fors tempo voort. Van agrarisch productiegebied verschuift
de tendens langzaam maar zeker in de richting van een landschappelijk beheersgebied met veel oog voor
gemeenschappelijk gebruik, stedelijke uitloop, nieuwe natuurgebieden, recreatieve ontwikkelingen en
toeristische elementen. De nog resterende landbouw wordt geconcentreerd in aangewezen gebieden, zoals
de glastuinbouw en de bollenteelt, waarbij nieuwe eisen worden gesteld rond milieu en duurzame landbouw.
In de afgelopen vijftig jaar is het gezicht van West-Friesland wederom ingrijpend veranderd en aan dit
proces lijkt voorlopig nog geen stabiliserend einde te komen. Nieuwe ontwikkelingen tekenen zich af en
nieuwe beleidsinstrumenten ontstaan. Ook de komende vijftig jaar zal dit beeld zich verder ontwikkelen.
Het Regionaal Landschapsplan en de hernieuwde aandacht voor de cultuurhistorie (de Cultuurhistorische
Waardenkaart van de provincie Noord-Holland) zullen tot nieuwe ontwikkelingen leiden, terwijl ook de
bemoeienissen vanuit Brussel de plattelandsvernieuwing nadrukkelijk op de kaart zullen zetten.
Conclusie
Grote ingrepen in het West-Friese landschap door de mens en de natuur vormen feitelijk de basis van
het gebied en zijn bepalend voor onze cultuurhistorische belevingswaarden. Het zijn juist de grote
veranderingen die West-Friesland maken tot wat het is. Juist aan deze grote veranderingen ontlenen
wij onze zorg voor het gebied. Ieder tijdsbeeld heeft zijn eigen kenmerken en karakteristieken nagelaten,
waarvan wij de restanten als zichtbare overblijfselen met veel gevoel koesteren. Sporen en herkenningspunten
die wij nog alle dagen met ontzag bezien en bewonderen. Met iedere grote verandering lijkt er een
tijdperk te worden afgesloten waarop wij met weemoed en enige nostalgie terug kijken, waarbij we neiging
hebben de nodige aarzelingen te tonen in de richting van het nieuwe, en het onbekende. Echter de praktijk
toont aan dat iedere nieuwe periode weer extra elementen toevoegt aan de karakteristiek van het gebied.
Nieuwe ontwikkelingen en oude waarden behoeven op zich niet met elkaar in strijd te zijn, getuige dit
overzicht van de afgelopen eeuwen.
AFBEELDING NOG NIET BESCHIKBAAR = ‘Als je van het oude houdt moet je niet bang zijn voor het nieuwe’. Dit is een uitspraak van architect-monumentenhoeder Henk Zandkuijl, toen hem op 7 september 2000 de gouden penning van de gemeente Hoorn werd overhandigd. Ieder tijdperk kent zijn eigen kenmerken en karakteristieken. Zo verrezen in de jaren tachtig van de 20e eeuw ook in West-Friesland de eerste windmolens, die elektriciteit produceren. Akkerbouwer Dirk W. Nobel in de Groetpolder (Niedorp) plaatste er – net buiten de Omringdijk – een bij zijn bedrijf en stichtte vervolgens (als neventak) met zeven collega's Windmolens Groetpolder BV. Een BV, die er nog achttien molens – keurig in het gelid – bij plaatste. De BV levert per jaar ruim 26 miljoen kilowattuur aan de Nuon: genoeg energie om zo'n 8500 huishoudens van elektriciteit te voorzien. De praktijk leert dat nieuwe ontwikkelingen en oude waarden op zich niet met elkaar in strijd behoeven te zijn. (Foto John Oud)
De Commissie voor Landelijk Schoon van ons genootschap kan hierin een belangrijke rol blijven spelen.
Voor het gebied binnen de Omringdijk zal bij het verschijnen van deze bundel de Cultuurhistorische
Waardenkaart van de provincie Noord-Holland nagenoeg geheel gereed zijn. Hierin zijn alle voor West-Friesland
belangrijke elementen geïnventariseerd en beschreven en van een waardeoordeel voorzien. Door een permanent
proces van toetsing van deze waarden aan de ontwikkelingen in nieuwe bestemmingsplannen, ontstaat er
voor de commissie een goede mogelijkheid om de belangrijke waarden binnen het gebied te bewaken, en
nieuwe ontwikkelingen daaraan mede te toetsen.
Ook het door gemeenten in 2001 te ontwikkelen beleid op het gebied van welstandsbeoordeling (in brede
zin) kan een nieuwe impuls geven om de gekoesterde karakteristieken te houden en nieuwe ontwikkelingen
daarin een goede plaats te geven.
De leden van het genootschap en de lokale historische verenigingen kunnen op grond van hun plaatselijke
en specifieke kennis hieraan een wezenlijke bijdrage verlenen.
Nibbixwoud, januari 2001
1 Verhoogde woonhemen: goed herkenbaar langs oude dorpswegen op de kreekrug. Deze verhogingen liggen doorgaans
zo'n 50 cm boven de kruin van de weg en zijn rond 1300 ontstaan om een permanent droge bouwkavel voor een woning
te hebben.
2 Daliegaten: ronde gaten met een doorsnee van drie tot vijf meter in het veendek doorlopend in de onderliggende
kleilaag. De vruchtbare klei werd opgebaggerd en over het veen uitgesmeerd als vorm van bemesting. Het
gat (in de kleilaag) werd dicht gestort met veen dat uiteindelijk is ingeklonken en geërodeerd.
3 Veldnamen als: Korteling, Lazeruswoid, Costerije, Slijsven, Papenwoid, Nazareth.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.