
Deze schuur aan de Obdammerdijk is gebouwd in 1939 nadat de vorige schuren op dezelfde plaats verbrandden. Daarbij bleef het woonhuis, dat ervoor stond, gespaard.
Opdrachtgever voor de nieuwe schuur was Marijtje Wester-van Schagen, de weduwe van Jan Wester. De schuur werd gebruikt voor opslag van producten en als veestal. In 1949 nam haar zoon Cor het bedrijf over, anno 2022 zijn Tom en Gerda Wester eigenaar van de schuur en de ervoor liggende woning die dateert uit 2001.
Plattegronden:
• Twee plattegronden (PDF)

Beschrijving
De muren van de schuur zijn van halfsteens metselwerk in halfsteensverband gemetseld in amstelformaat met een dikke klamplaag.
De koolboet is van een dunne binnenmuur (steen op z'n kant) voorzien en de veestal en de stookboet niet.
In de langs gevels bevinden zich stalen stalramen. De deurkozijnen zijn in hout uitgevoerd.
Het schuine dak heeft een gordingkap met houten dakspanten afgedekt met eterniet golfplaten.
De vloeren van de veestal en het stookboetje zijn van gewapend beton.
De koolboet had voorheen een moddervloer, nu beton. De schoorsteen van de stookboet is op de oude foto nog te zien.
De muur tussen de koolboet en de stookboet is in de loop der tijd verwijderd.
De verdiepingsvloer boven de werk/opslagruimte bestaat uit een houten balklaag met vloerhout. Boven de stal is een betonvloer met een onderkant van poreuze vochtopnemende platen.
De afmetingen bedragen circa 8.45 meter (voor- en achterzijde) bij circa 8.73 meter (zijkanten).

Achter de schuur bevindt zich een afdak. Aan de oostzijde van de schuur is na de oorlog een varkenshok gemetseld. Nu is dat hok hoger opgetrokken en wordt het gebruikt als bergruimte.
Tom Wester vertelt: ‘Kort na de oorlog werd de bouw van de Schippersbrug (Witte Brug), die in de oorlog stil was komen te liggen, hervat. Een stratenmaker, met de naam Stam, kwam in die tijd de bestrating van de opritten van de brug aanleggen. Hij at regelmatig mee aan tafel bij de familie Wester. Toen het werk klaar was, bouwde hij als dank dit varkensboetje met straatstenen die overgebleven waren van de brug-opritten.’


Aan de zuidzijde bevindt zich een dubbele deur, die later geplaatst is. Aanvankelijk zat op deze plek een enkel raam. Bovenin de gevel waren twee deurtjes identiek aan die van de noordkant, die later dichtgemetseld zijn. Ten tijde van de bouw en enkele decennia daarna was het land in de Obdammer polder vaarland. Daarom zat schuurdeur aan de noordkant bij de sloot.


In de koestal zijn twee koeramen, een ervan zit nu in het verhoogde varkensboetje. Het derde koeraam zit in het stookboetje. Aan de westkant zijn vijf raampjes en zowel aan de zuid- als aan de noordzijde is een rond raam in de topgevel. Onder dat raam aan de noordkant bevindt zich een tamelijk grote deur, twee deurtjes in één kozijn, die uitkomt op de zolder.


In de koestal zijn de afscheidingen, de drinkbakken en de groep (weliswaar dichtgemaakt) bewaard gebleven. Er was hier plaats voor vier koeien en wat jongvee. Op de zolder werd het hooi bewaard, rechts achter is een opening die uitkomt boven de koegang. Hierdoor werd hooi naar beneden gegooid bestemd voor de koeien.
Op de stal is anno 2022 een verzameling gereedschap en werktuigen te zien.

Buiten naast de schuur op de hoek aan de westkant is een oude waterput.
Op de noordoost hoek bevindt zich de betonnen gierkelder. De noordmuur van deze gierkelder grensde vroeger aan een sloot en diende zo tevens als aanlegplaats voor de polderschuiten.
Ook is aan de noordkant nog een cementafdruk van een wc op de muur te zien. Deze stenen wc kwam uit op de gierkelder. Ook de groep in de veestal had een afvoer naar de gierkelder.


Eigenaren
Jan Wester was tuinder, hij hield enkele koeien en had een beurtschipperij. Hij bezat drie binnenvaartschepen waarmee producten en goederen zoals kunstmest werden vervoerd, hoofdzakelijk voor de Handelsraad in Heiloo.
In de jaren twintig werd er op de plaats van de oude boerderij een nieuw huis met een gebroken kap gezet aan de Obdammerdijk 1. Daaromheen bouwde Jan een ring van schuren en boeten. Voor een deel gebruikte hij hiervoor restanten hout van de in 1925 gesloopte stolp. Jan bouwde de schuren zelf, een uitspraak van hem is: ‘Al steek je een varken een troffel in z'n kont den gaat ie messele heen.’
Jan overleed in 1934, zijn weduwe Marijtje zette samen met haar kinderen het bedrijf voort.
In 1943 werd door Marijtje van Schagen en haar zoons Jan, Cor, Niek en Joop (de jongste is dan nog minderjarig) een vennootschap onder firma opgericht: ‘Fa. Wed. J. Wester Dz. en Zonen Obdam’, voor de voortzetting van het gemengdbedrijf. De vennootschap werd in 1947 weer ontbonden. Zoon Cor nam in 1949 het huis en het bedrijf over. Als gevolg van de ruilverkaveling beëindigde hij in 1971 zijn bedrijf.
Brand en nieuwbouw
Er is redelijk wat informatie bewaard gebleven over de bouw van de schuur. In de eerste plaats een krantenartikeltje over de brand van de schuren in 1939. Er wordt verteld dat die ontstaan is doordat Dirk Langedijk, de vrijer van Neli Wester, tijdens een vrijpartij op de kooldars een brandende peuk weggooide.

Niek Wester schreef in zijn dagboek over de brand die plaatsvond op zaterdag 30 september. ‘De brand stak over van de kooldars naar de hooischuur en daarna naar de koeschuur. Alles brandde tot de grond toe af. Het woonhuis is behouden gebleven met moeite.’ Ook maakte hij een schets van de situatie voor de brand.

Van de aanbesteding is eveneens een krantenbericht bewaard. De begroting bedroeg ƒ 1460,-. Het timmerwerk werd gegund aan Jac. Bakker uit Obdam (ƒ 706,--), het metselwerk aan C. Mulder uit Obdam (ƒ 980,--).

Uit de rekeningen blijkt dat het werk voortvarend aangepakt werd. Twee rekeningen van C. Mulder zijn gedateerd op december 1939, de rekening van Jac. Bakker is in februari 1940 voldaan. Een aparte opdracht werd gegeven aan een bedrijf in Enschede voor het maken van een betonnen stalplafond, die rekening à ƒ 160,- is betaald op 10 december 1939.





Werk in de schuur
Naast het houden van enkele stuks vee was Cor Wester volop bouwer. Hij teelde onder meer aardappelen, wortelen, ranonkels, anemonen en later ook tulpen. Daarnaast had hij vier koeien. In de begintijd kreeg hij hulp van een knecht: Cor Pelt. Nadat de koeien weg waren, werd de teelt van pootaardappelen hoofdzaak.
Zijn zoon Tom beschrijft hierna hoe dat in zijn werk ging.
Na het rooien werden de aardappelen in de schuur gestort. Er was nog geen betonvloer, maar aangestampte modder. Eerst werden er driehoekige latten rekwerken, model konijnen-ren, aansluitend op elkaar neergelegd. Hierdoor werd met een ventilator lucht geblazen om de aardappelen te drogen en droog te houden.



In de winter werd er gehort en gesorteerd. Bij het horten werden de groene en beschadigde aardappelen alsmede de modder en de kluiten eruit gezocht.
Hierna werden de aardappelen gesorteerd in vier maten. Dit waren achtereenvolgens kriel, drielingen, volgelingen en bonken. De drielingen waren als poters het meest gewenst.
Volgens mijn vader gaven drielingen na op Malta gepoot te zijn enkele dikke eetaardappelen.
De bonken gaven daarentegen heel veel kleine nakomelingen.
De volgelingen zaten er tussenin en de kriel werd als ik het goed heb niet als poter gebruikt.
Pa verkocht niet op voor, maar gokte liever op een mooie prijs.
De zakken met aardappelen werden, als ze verkocht waren, naar het station in Obdam gereden en in een wagon geladen. Bij het station hadden de Obdammer tuinders gezamenlijk een opslagruimte met voor elk een afgescheiden deel, dat men hut noemde. Hiervan maakte mijn vader ook gebruik.
De sorteermachine is omgebouwd tot werkbank en daar gebruik ik hem nu nog steeds voor.

Op het schilderij is pa met zijn trekkertje aan het bollenploegen. Hij heeft ook een hoekie Apeldoorns gehad. Dit trekkertje is een BMB. Eigenlijk zoiets als een Holder, maar het heeft geen aftak-as.
Achter dit trekkertje kon de lichter aangebracht worden en konden de aardappelen die op ruggen stonden gelicht worden. Hierdoor lagen ze los tussen de modder.

In de loop van de tijd is het aardappelen rooien veranderd.
Eerst ging alles met een graafje of een greepje. Daarna met de lichter, dat ging al veel sneller.
Vervolgens met de rooimachine. Hierbij lagen ze los bovenop de modder, of toch een beetje nog erin.
Het aantal kistjes per uur de man nam toe van zo'n vier of vijf tot meer dan tien. Voor het rooien met de rooimachine kwam er een loonwerker.
De trappel-enden bleef handwerk, die rooiden wij met een grote greep. Pa lichtte de stoelen met de greep op en wij als kinderen lagen op knieën te rooien.
Pa hield elk jaar een hoeveelheid poters over om het volgende voorjaar te planten. Maar dan werd de kwalificatie minder en moest hij op een gegeven moment nieuw plantgoed kopen.
Met dank aan Karin Wester en John, Ben, Louis en Tom Wester.