Westfries Genootschap » Publicaties » Vierkant » 2019 » Nummer 1 » Pagina 15-17
In het Westfries Biografisch Woordenboek staan biografieën
van personen die voor Westfriesland, lokaal of regionaal, veel betekend hebben. Heeft u in uw dorp
of stad een persoon waarvan u meent dat deze in aanmerking komt voor het WBW, meldt u die dan, liefst
per mail, aan bij het secretariaat van het Westfries Genootschap.
Alleen personen die zijn overleden komen in aanmerking. Raadpleeg de
website www.westfriesgenootschap.nl, klik op Commissie Geschiedschrijving en vervolgens op
Westfries Biografisch Woordenboek.
Jan Cornelisz. Dekker werd gedoopt op 23 oktober 1701 in
de Nederduitse Gereformeerde kerk van Hem. Zijn ouders
waren Cornelis Jansz. Dekker en Neeltje Jans Klokluijder.
Toen Jan een jaar oud was, verhuisde het gezin naar Zwaag.
Jan Dekker maakte op 13-jarige leeftijd zijn eerste zeereis.
Barbarijse zeerovers veroverden het schip en voerden de
gevangen genomen opvarenden mee naar Barbarije, oftewel
de kustgebieden van Noord-Afrika. Pas 28 jaar later, in 1743 kwam Jan Dekker weer vrij en keerde behouden naar Zwaag
terug.
Doordat hij kort na zijn vrijlating zijn belevenissen als slaaf
in Marokko op papier heeft gesteld, weten we hoe het hem
in Barbarije - genoemd naar het daar levende Berbervolk - is
vergaan.
Maritieme bloeiperiode
Tijdens Westfrieslands maritieme bloeiperiode, zo rond 1600,
vormden de zeevaart en de visserij belangrijke bronnen van
werkgelegenheid, zowel voor de bevolking van Hoorn, Enkhuizen
en Medemblik als voor de Westfriese plattelandsbevolking. In
het voorjaar trokken vele Westfriezen het zeegat uit om pas in
de herfst weer huiswaarts te keren. Soms kwam men tussen
twee reizen nog voor een korte tijd thuis. Schippers waren
afkomstig uit vrijwel alle dorpen en steden in Westfriesland.
In het dorp Hem was nog zelfs in 1703 een derde deel van de
beroepsbevolking als zeevarende werkzaam. Dat, ondanks
de risico's om op zee schipbreuk te lijden of in oorlogstijd in
handen van de vijand te vallen. Of nog erger, door Barbarijse
kapers overmeesterd te worden en als slaaf naar Marokko
vervoerd te worden. Dat laatste overkwam dus Jan Dekker.
Fluitschip De Kroonvogel
Als dertienjarige monsterde Jan als scheepsjongen aan op
fluitschip De Kroonvogel. Vanuit Amsterdam ging de reis via de
Zuiderzee naar Texel. Op 3 augustus 1715 vertrok vandaar het
schip met zeventien man aan boord met bestemming Tunis en
Genua. Ter hoogte van Kaap Sint-Vincent, het meest zuidelijke
punt van Portugal, werd De Kroonvogel door een Moors schip
met honderdtwintig man aan boord gekaapt.
De bemanning werd naar het vaartuig van de zeerovers
overgeheveld en in de Marokkaanse haven Larache aan land
gezet. Hetgeen met bruut geweld geschiedde: ‘… onze
droefheyt wierd nog verdubbelt door de menigvuldige slagen,
schoppen, stoten, spuwen en andere mishandelingen die ons
van de Moren die menigvuldig bij ons quamen en aen de wal
stonden, ons wierd aengedaen …’.
Verder verblijf in Marokko
Na veertien dagen werd de bemanning, inclusief Jan Dekker,
op ezels en muilezels over bergen en dalen en vlaktes naar de
hoofdstad Mikenes, nu Meknes, vervoerd. Daar werden de
slaven voor de koning geplaatst en aan hem overgedragen,
om dan te worden tewerkgesteld bij de bouw van koninklijke
verblijven of in wapensmederijen en kruitfabrieken. De kapitein
van de zeerovers werd vorstelijk beloond. Een van de zonen
van de koning verzocht zijn vader om Jan Dekker tot zijn slaaf
te mogen hebben. Dat werd toegestaan, zodat Jan tot zijn
verdriet van de rest van de bemanning werd gescheiden en een
onzekere toekomst tegemoet ging.
In de loop van die 28 jaren dat hij als slaaf gevangen werd
gehouden, heeft hij zowel goede als minder goede tijden
gekend. Jan Dekker werd een aantal keren overgedaan,
geruild of verkocht en kreeg dan weer een nieuwe ‘patroon’,
zoals hij zelf de nieuwe eigenaar noemde. Herhaaldelijk werd
Jan Dekker gedwongen zich ‘tot Moors’ te bekeren, hetgeen
hij stelselmatig weigerde, waardoor hij dan in minder prettige
omstandigheden kwam te verkeren.
Zijn ergste mishandeling verhaalt hij aldus: ‘… gedurig met
harde middelen dwong om my waer 't mogelijk Moors te doen
worden en also mijn Saligmaker te verlogenen, waertoe hij mij
nackt liet uytkleden en de beenen liet bindene en also my met
't hooft omlaeg in een put liet sakken tot solang als ik geluyt
kon geven en dan weder liet uythalen, 't welk tot 3 mael toe
geschieden’.
Brief aan zijn moeder
In 1724, dan al negen jaar in gevangenschap, schrijft Jan
aan zijn moeder dat hij in goede gezondheid verkeert, maar
zijn familie node mist. Hij vraagt of het thuisfront geld kan
overmaken dat als losgeld kan dienen, te weten drieduizend
gulden. Ook wat zakgeld om zo nu dan wat extra's te kunnen
kopen, ‘want ik ben gelieck als een moor soo swart. En maager
als een geraemt’.
In Zwaag en omstreken was men intussen bezig om door middel
van collectes en inzamelingen het benodigde losgeld bijeen te
krijgen. Door wisselende machtshebbers in Marokko werden
gemaakte afspraken met het moederland over vrijlating teniet
gedaan. Het zou nog lang duren voor Jan Dekker in vrijheid zou
worden gesteld.
Betere tijden
Betere tijden beleefde Jan Dekker toen hij door zijn nieuwe
patroon werd aangesteld om in het magazijn de voedselopslag
te bewaken en er op toe te zien dat de juiste hoeveelheden
voedsel de juiste bestemming kregen.
Wel moest hij een grote teleurstelling ervaren nadat in 1738 het bericht kwam dat 28 christenslaven, onder
wie Jan Dekker, in vrijheid zouden worden gesteld. Ze waren reeds naar de
havenstad overgebracht, toen de nieuwe machthebber de
overeenkomst vernietigde. Jan was de wanhoop nabij en
twijfelde of hij ooit vrij zou komen.
Terug bij zijn werkgever kreeg Jan Dekker een voor hem nog
betere baan toen hij werd aangesteld als toezichthouder van
de paleistuin in Meknes, inclusief het toezicht op de hoenders,
eenden, kalkoenen en konijnen. Een vertrouwensfunctie waaruit
mag blijken dat Jan de Arabische taal enigszins machtig was.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.