Westfries Genootschap » Publicaties » Vierkant » 2020 » Nummer 3 » Pagina 20-22
In het Westfries Biografisch Woordenboek staan biografieën
van personen die voor Westfriesland, lokaal of regionaal, veel betekend hebben. Heeft u in uw dorp
of stad een persoon waarvan u meent dat deze in aanmerking komt voor het WBW, meldt u die dan, liefst
per mail, aan bij het secretariaat van het Westfries Genootschap.
Alleen personen die zijn overleden komen in aanmerking. Raadpleeg de
website www.westfriesgenootschap.nl, klik op Commissie Geschiedschrijving en vervolgens op
Westfries Biografisch Woordenboek.
Ik laat rijkdom en fortuin maar aan een ander over. Over de mislukte emigratie van Trijntje Rens en haar gezin naar Latijns-Amerika.
De lotgevallen van Trijntje Rens, haar
man Jan Ploeger en hun kinderen zijn
representatief voor een groot deel
van de 2073 Nederlanders die in 1908 en 1909 in Brazilië werk en een goed
bestaan zochten.
Trijntje Rens werd geboren op 7 juli
1878. Ze was de dochter van Hendrik
Rens (1841-1916) en Jannetje Marees
(1843-1928) en woonde met acht broers en zussen op de molen
Noorder G aan de Grote Sloot in Sint Maartensbrug waar
hun vader molenaar was. Trijntje was een, voor die tijd, goed
opgeleide molenaarsdochter. Ze was heel creatief en wilde graag
onderwijzeres worden. Maar dat liep anders. In haar memoires
heeft zij haar hele levensverhaal opgeschreven en dat is altijd in
de familie bewaard gebleven.
Trijntje ontmoette Jan Ploeger (1875-1959). De familie was niet
echt gecharmeerd van hem en beschreef Jan als ‘liever lui dan
moe’. Toch trouwde Trijntje op 20 mei 1899 met Jan en samen
begonnen ze een tuinderij annex groentewinkel in Alkmaar. Het
werd voor hen een zware tijd. In de groeiende stad Alkmaar nam de concurrentie in de groentehandel toe. Ze maakten schulden.
Het faillissement van de winkel aan de Nieuwpoortslaan werd
uiteindelijk hun ondergang. Zij hadden geen inkomsten en geen
werk en werden daardoor geminacht en met de nek aangekeken. Trijntje wilde toen maar één ding en dat was weg! Zij wilde een
goede toekomst voor hun kinderen Trien, Hendrik en Jannetje.
Folder met ‘gouden bergen’
In 1908 werd veel propaganda gemaakt voor het emigreren naar
Brazilië. Dit land was sinds 1822 een onafhankelijke natie en had
op dat moment veel mensen nodig voor het ontginnen van grond,
aanleggen van spoorlijnen en opzetten van landbouwkolonies. Er
werden in Nederland prachtige folders verspreid door particulier
bemiddelingsbureau Steinemann & Co in Antwerpen waarin
‘gouden bergen’ werden beloofd.
Voor alle emigranten: een gratis overtocht met de Koninklijke
Hollandsche Lloyd, een omgeploegd stuk grond met een
weldoortimmerd huis, gratis zaaizaad en werktuigen. Je kon gelijk
aan het werk en kreeg het eerste half jaar extra inkomen. De
aangeboden combinatie van een vrije passage, het vooruitzicht
op land tegen aantrekkelijke afbetalingsvoorwaarden en de
beschikbaarheid van een directe bootverbinding, had direct
succes. Trijntje en Jan zagen hierin de oplossing voor alle
problemen en meldden hun gezin aan.
Negeren waarschuwingen
De Nederlandse overheid zag het toen nog niet als haar taak
potentiële emigranten voor te lichten. Desondanks hadden
Trijntje en Jan beter kunnen weten. In die tijd werd nog
gesproken over de rampzalige emigratie naar Brazilië tussen
1858 en 1862. Toen trokken 774 landverhuizers van de Zeeuwse
eilanden en van westelijk Zeeuws-Vlaanderen daarheen. Het aan
hen toegewezen land was nog oerwoud en de door de firma
Steinemann voorgespiegelde comfortabele woningen waren
niet meer dan hutjes met palmbladeren als dak. De kolonisten
werden bovendien geteisterd door malaria en andere tropische
ziekten. Van de 176 personen die gezond in Pau d'Alto waren
gearriveerd – onder wie zestig Zeeuwen – was in november 1858 al meer dan de helft gestorven. Trijntje gaf in haar levensverhaal
toe dat ze al in Nederland door enkele mensen gewaarschuwd
werd, maar het toen niet wilde horen.
Een rampzalige emigratie
In 1909 vertrokken 1036 Nederlandse emigranten naar Brazilië. Op 1 september 1909 reisden Trijntje en Jan met hun drie
kinderen af op de s.s. Hollandia van de Koninklijke Hollandsche
Lloyd.
Onderweg hield Trijntje een reisverslag bij. Bij hun aankomst in
Rio de Janeiro op 28 oktober 1909 waren ze nog niet op hun
eindbestemming. Er volgde een treinreis het binnenland in en
daarna nog een tocht van twee dagen en nachten met paard
en wagen door het oerwoud, voordat ze hun eindbestemming
Guarany hadden bereikt. Eenmaal aangekomen stonden ze op
een open gehakte plek midden in het oerwoud met ‘een simpele
winkel en een administratiekantoor’ en hier en daar wat primitieve
hutjes, maar landbouwgrond was er niet te vinden.
Het stuk grond dat Trijntje en haar man toegewezen kregen,
moest dus nog ontgonnen worden. Om toch aan inkomsten te
komen, ging Jan verderop werken als wegarbeider. Trijntje moest
zorgen voor haar gezin. De omstandigheden waren erbarmelijk,
ze woonden diep in het oerwoud, hadden geen water (hier
moesten ze vijftien minuten voor lopen), het voedsel wat ze
hadden was eenzijdig en slecht.
Er heersten diepe armoede en ziektes zoals moeraskoorts. Op
28 januari 1910 verloor Trijntje haar dochter Jannetje aan deze
ziekte. De gezondheid van het hele gezin nam af. Trijntje en Jan
gingen beseffen dat er voor hen geen toekomst was in Guarany. Tijdens de heenreis naar Brazilië hadden ze iemand op de boot
leren kennen die Jan aan werk kon helpen in Argentinië. Ze
namen contact met hem op en besloten toen alles wat ze hadden
te verkopen. Op 23 oktober 1910 gingen ze met heel weinig
geld op reis. Net over de grens belandden ze in het plaatsje
Concordia.
Verloren in Argentinië
Eenmaal daar aangekomen werden ze goed opgevangen door
andere Nederlanders. Jan vond snel werk bij de spoorweg. Er
volgden goede maanden totdat Jan zijn baan verloor. In 1911 trok
hij met een bekende verder naar het zuiden voor het binnenhalen
van oogsten. Hij keerde berooid terug, het door hem verdiende
loon viel in handen van corrupte politieagenten.
De lange afwezigheid van Jan kon de zwangere Trijntje niet aan. Ze werd ziek en belandde in het ziekenhuis.
Trijntje voelde zich daar eenzaam, ze sprak geen Spaans. Haar zoontje Juan werd 15
april 1911 geboren, maar stierf na vier maanden. Hierdoor raakte
Trijntje in een diepe depressie. Zij schreef brieven naar familie en
gaf aan dat zij bang was voor haar overige kinderen als er wat
met haar zou gebeuren.
Naast het gezin van Trijntje en Jan waren er nog tientallen
Nederlandse emigranten die in grote problemen zaten. Hun
leefomstandigheden waren slecht en de primitieve landbouw
was rampzalig. De vele sterfgevallen, vooral veel vrouwen,
vergrootten het drama. De hulp van de Nederlandse consul werd
ingeroepen. Hij stuurde de brieven door naar de minister van
Buitenlandse Zaken in Den Haag. Bijna onmiddellijk verschenen
er advertenties in de Staatscourant om emigratie naar Brazilië af te raden.
Trijntje en Jan op oudere leeftijd.
In 1910 kwam een regeling tot stand om vijfhonderd Nederlandse
emigranten deels op staatskosten terug te halen. Ondertussen
had de vader van Trijntje zelf 200 gulden verzameld om zijn
dochter en haar gezin terug te halen, maar hij kwam 124 gulden
te kort. Hij schreef toen een smeekbede aan koningin Wilhelmina
en deed een beroep op de repatriëringsregeling. Uiteindelijk
kwam er een akkoord. Op 15 juni 1912 kwamen Trijntje en Jan
met hun twee kinderen in Nederland terug. Op 5 augustus 1912 heeft Trijntje persoonlijk een brief naar de koningin verstuurd
met daarin haar oprechte en welgemeende dank.
De mensen die teleurgesteld en berooid terugkwamen, wilden
niet meer praten over de mislukte emigratie, ook Trijntje niet. Maar ze begon wel haar ervaringen tot in detail op te schrijven
in een schriftje.
Een armoedig bestaan
Het gezin Ploeger keerde terug naar Alkmaar, daar werd de
jongste zoon Jan geboren. Vader Jan Ploeger verwierf daar nooit
een vaste baan, Hij bleef los werkman zonder een vast inkomen,
hij was onder andere beerputtenleger en grafdelver. Trijntje,
de drijvende kracht in het gezin, verrichtte her en der betaald
naaiwerk, onder andere het omkeren van kleding.
Trijntje was blij in Nederland terug te zijn. Haar nakomelingen
leerde zij een lied over de mislukte reis met de zinsnede ‘Ik laat
rijkdom en fortuin maar aan een ander over’.
Trijntje Rens stierf op 26 januari 1954 te Alkmaar.
Haar achterkleindochter Trinida de Kraker-Freudenau schonk in
2013 het schriftje en de persoonlijke spullen van Trijntje aan het
Zijper Museum. Deze collectie werd begin 2019 op een mooie
manier in het museum tentoongesteld.
Fragmenten uit het schriftje zijn opgenomen in de onderstaande
artikelen over Trijntje.
Bronnen:
Volkers, Theo, Trijntje Rens een sterke vrouw uit de Zijpe. ‘Zijper
Historie Bladen’: Herinneringen aan een mislukte emigratie, deel
een en deel twee.
Expositie over Trijntje Rens in Zijper Museum.
Schenkeveld, Wilhelmien, Rens, Trijntje (1878-1954). In: Digitaal
Vrouwenlexicon van Nederland.
Smits, Mari, Geen paradijs, de Nederlandse emigratie naar Zuid-Amerika, 1858-1940. In: Historiek 19 december 2017.
Gegevens aangeleverd en bewerkt door Marga Besseling-Wester te Hem (2019).
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.