Textieloverleg » Nieuws » 2015
Het onderwerp van onze zomerbijeenkomst was Zijde. Dit vanwege de tentoonstelling in de Amsterdamse Hermitage (tot 1 september), over de zijderoute, met oosterse zijden kledingstukken, beschilderde zijde en borduursels. Ook in Noord Holland waren er zijden weefsels en borduurgaren, zo werd op deze ochtend bewezen. Als eerste voorbeeld legde ondergetekende een uitelkaar gevallen mapje met strengen chinees borduurgaren uit de 18de eeuw op tafel. De zijde kleeft aan elkaar van ouderdom, de kleuren zijn nog net zo fel als toen: lichtgroen, turkoois, ultramarijn, lapis lazuli, vermiljoen… Lies Smit (kap en dek) toonde meteen de gebruikte verfstoffen op haar tablet. Zij liet een zelfgemaakte donkerblauwe japon zien, die ze voorzien had van prachtig borduurwerk. Er werden zijden en halfzijden doeken getoond, vesten en knoopdoeken, sommigen half vergaan, vooral op de vouwen. Hierna vertelde Leontine Kuijvenhoven een verhaal over zijde.
Het product:
Zijde komt van oorsprong uit China. Het is een duur product. De larven van de zijdevlinder voeden zich
met bladeren van de Moerbeiboom tot ze rups worden. Ze worden gekweekt. Een vlinder legt 300 à
500 eitjes. Het inspinnen tot een cocon duurt vier dagen;, daarna duurt het nog twintig dagen voor de
rups een vlinder is geworden. De kleverige draden (fibroïne en lijm)van de cocon windt men af.
Dit gebeurt nadat de rups met cocon en al in heet water is gegooid, of, in de fabriek met hete stoom
bewerkt. 4 KG droge cocondraden leveren 1 KG zijde. De draden zijn dubbel en 3000 meter lang, waarvan
ongeveer 600 meter bruikbaar is voor goede glanzende stof. De rest wordt gebruikt voor mindere kwaliteit
met kortere vezels, zoals doupion-, chappe of boucré en floretzijde. De ruwe zijde, (fibroïne
en lijm), wordt gewassen in warm water, zodat de lijm verwijderd wordt. De draden worden getwijnd. Voor
crêpezijde krijgt de draad 1600 tot 2400 draaiingen per meter. Wilde (natuur) zijde uit China of
India, de shangtung, is geel-wit van tint, moeilijk te verven en heeft een ruwe oppervlakte.
De geschiedenis:
Voor de 5e eeuw werd zijde alleen in China gemaakt. Het werd geëxporteerd en was zo duur dat men
het als betaalmiddel gebruikte langs de zijderoute, die van China naar Byzantium liep: lappen werden
hiervoor in stukjes geknipt.
Het geheim van de zijdeproductie, zo luiden de anekdotes, werd naar het Westen gesmokkeld door een
Prinses, die de eitjes in haar kapsel verborg en een monnik, die ze in zijn wandelstok verstopte.
Zijdeproductie kwam daarna op gang in Byzantijns gebied, in Frankrijk (Lyon) en in Italië (Lucca,
Venetië).
Motieven uit China en de westwaarts liggende landen beïnvloedden elkaar.
Dit kwam omdat de Zijderoute nooit in één keer afgelegd werd. Er waren handelssteden waar
de aangevoerde handelswaar, zoals zijden weefsels, vaatwerk, glas en edelstenen, weer verhandeld werd
en verder west-noord, zuid of oostwaarts ging.
Religieuze motieven uit het Boeddhisme, Christen-en Jodendom en ook uit de Romeinse en Griekse oudheid
paste men toe op en in de zijdeweefsels. Later kwamen daar Islamitische patronen bij.
Vooral de aan het Boeddhisme ontleende voorstellingen die op zijde geschilderd zijn, tonen kleurige
taferelen. Kenmerkend zijn goden van hemellichamen zoals Mars en Saturnus en de Mandorla (amandelvormige
achtergrond ) of Mandela. Het ovaal symboliseert het heelal. De cirkelvormige Nimbus, geplaatst achter
het hoofd van belangrijke of heilige personen staat symbool voor de maan.
Chinese motieven zijn Draken, Leeuwen, de Zon en de Maan. Bloemen zijn door de eeuwen heen populair:
de lotus, de roos en bladerranken. Byzantijnse, Syrische en Perzische weefsels (11de t/m 14de eeuw)
herkennen we aan de cirkels waarbinnen een voorstelling geplaatst is van o.a. eenden, vogels, griffioenen,
herten, olifanten en ruiters. De cirkels zijn omgeven door een rand van rondjes, de Parelranden. Indiase
invloed uitte zich in het Palmet of Butta en het veermotief.
Islamitische stoffen kenmerken zich door geometrische patronen.
In Antinoë (Egypte) zijn zijden stoffen gevonden met kleine motiefjes in ruiten in plaats van
cirkels, uit de 4de tot 6de eeuw. Het betreft hier naar het westen uitgevoerde Chinese zijde. Uit
Alexandrië stammen Koptische(Vroeg Christelijke) weefsels dessins van ruiters en de annunciatie.
In de Middeleeuwen en daarna zien we met zijde en gouddraad geborduurde kerkgewaden.
Uit Regensburg (13de eeuw)komt de stof waarop de hemelvaart van Alexander de Grote is ingeweven.
De zijdeproductie in Italië kwam in de 13de eeuw in Lucca van de grond. De Luccastoffen hebben
ingewikkelde ruitdessins met duifjes en lelies. Er zijn Chinese invloeden te bespeuren.
In de Renaissance gebruikte men vaak het granaatappelpatroon (doormidden gesneden vrucht), ananasvormen
en acanthusbladeren.
De stoffen werden zwaarder en omdat zijde erg duur is, kwamen er mengweefsels van zijde met wol, zijde
met katoen en zijde met fluweel. Voor de rijken der aarde was er brokaatstof: een mengsel van goud- en
zilverdraad met zijde.
Ook in de 17de eeuw waren de stoffen zwaar en donker. In Frankrijk, waar de zijdeproductie in de stad
Lyon gevestigd was, gebruikte men naast glanzende zijden stoffen veel fluweel en zijden fluweel (velours
chiffon).
In de 18de eeuw kwamen lichtere stoffen en lichte kleuren in de mode. Er werd veel geborduurd met zijdegaren
in bloem en bladmotieven. In Nederland zijn er prachtig bewaarde voorbeelden van : bruidsgewaden en
herenvesten en jassen uit rijke families, maar ook rijglijven van het eiland Marken.
Ook werden strepen, slingermotieven, grotesken, guirlandes en vazen ingeweven of geborduurd.
Stoffen werden in allerlei bindingen geweven zoals in platbinding of rib. Een “gewaterd”
weefsel gaf een mooi effect van golvende lijnen.
Aan het begin van de 19de eeuw, ten tijde van de Empiremode (Frankrijk gaf de toon aan) waren de stoffen
voor dameskleding dun, zelfs doorschijnend, met borduursel aan de randen en strooimotiefjes over het
hele kledingstuk. Op de uniformen en de herenkleding maakten de borduurdwerkers (mannen) zwaar goud,
zilver- en zijdeborduursel op zijde en fluweel. Strooimotiefjes werkte men op herenvesten. De motieven
waren veelal (eiken)bladeren en bloemetjes en bijen.
In de loop van de eeuw veranderden de stoffen naar ruiten, strepen en effen kleuren.
Hoe weten we dit alles?
De oudere stoffen (vroege Middeleeuwen) komen uit 19de eeuwse archeologische vondsten van Russische,
Engelse, Franse en Duitse archeologen.
Vanaf de Middeleeuwen bleven in kerken en paleizen weefsels, wandtapijten en kerkgewaden bewaard.
Belangrijke families bewaarden kledingstukken, luxe huistextiel en tapijten.
De stukken kwamen in musea en er werd onderzoek aan gewijd. Belangrijke musea waren, naast de Hermitage
in Sint Petersburg, het Museum in Cairo, Parijs en Lyon, de “Staatlichen gewebesammlung” in Crefeld
en het Kunstgewebe Museum in Berlijn.
Het laatste werd in de tweede wereldoorlog vernield en vele textiele voorwerpen gingen verloren. De
foto's staan nog in het boek Alte Stoffe van Paul Schulze uit 1920.
Conserverings- en restauratietechnieken zijn sterk verbeterd, zodat in vele musea en in particuliere
verzamelingen veel moois bewaard is gebleven.
Drs. Leontine Kuijvenhoven-Groeneweg, kostuumhistorica
Secretaris Textieloverleg
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.