Portret- en stillevenschilder

Jan Albertsz Rootius werd 20 oktober 1624 in Medemblik gedoopt als zoon van de havenmeester Albert Janz Rootgies. In 1643 trad hij in het huwelijk met de Hoornse Maritie Ambrosiusdr, een dochter van de pachter Ambrosius Jacobsz uit Hensbroek. Hij kreeg met haar zeven kinderen. De oudste zoon Jacob zou als stillevenschilder in de voetsporen van zijn vader treden. Er zijn ongeveer 100 portretten van Rootius bekend, waarvan een dertigtal kinderportretten, zes schuttersstukken en een tiental stillevens. Rootius overleed in Hoorn in 1666.
In de ‘Grote Schouburgh’ van Houbraken wordt voor de eerste maal aandacht besteed aan leven en werk van Rootius. Houbraken liet zich over Rootius informeren door de in Hoorn werkzame aquarelschilder Johannes Bronckhorst, maar de gegevens die hij Houbraken toegespeelde waren echter onjuist of onvolledig. Rootius wordt ongeveer 10 jaar te oud geschat en een leerling van Pieter Lastman genoemd, die echter al was overleden voordat Rootius 10 jaar oud was. Het zou ruim 200 jaar lang duren voordat Wijnman in het Biografisch Woordenboek uit 1930 de juiste levensdata van Rootius aan het daglicht bracht en een eerste oeuvrecatalogus samenstelde.

Rootius heeft waarschijnlijk in Medemblik de grondbeginselen van de teken- en schilderkunst onderwezen gekregen bij een plaatselijke schilder alvorens hij naar Hoorn trok om zijn opleiding te voltooien. Het is niet bekend bij wie hij in de leer is gegaan: van circa 1610 tot circa 1642 woonde en werkte in Hoorn de portretschilder Jacob Waben en van circa 1630 tot 1656 de portretschilder Jan van Teijlingen. Het vroege werk van Rootius vertoont overeenkomsten met het werk van beide schilders en het is ook niet uit te sluiten dat hij bij beiden lessen heeft gevolgd.

In het begin van zijn carrière schilderde Rootius relatief veel stillevens en kinderportretten. Hij kreeg weliswaar ook enkele opdrachten voor huwelijksportretten, maar als nieuwkomer op de Hoornse markt werd hij nog niet gevraagd door de leden van de regentenfamilies Sonck, Merens en Van Neck. Hierin kwam verandering na de voltooiing van vijf grote schuttersstukken die hij tussen 1649 en 1655 in opdracht van de Hoornse schutterij had geschilderd met als sluitstuk een schuttersstuk met alleen de vier kapiteins van de Nieuwe Doelen uit 1660. Rootius werd in 1649 voor een bijna onoverkomelijke opdracht gesteld. Hij had nog niet eerder figuurstukken op groot formaat geschilderd en kon ook alleen in Amsterdam voorbeelden vinden om deze opdracht tot een goed einde te brengen. De schuttersstukken van Bartholomeus van der Helst, Govaert Flinck en Jacob Backer voor de Kloveniersdoelen van Amsterdam waren zojuist voltooid en het leidt geen twijfel dat hij de composities van deze meesters heeft bestudeerd. Rootius maakte zich hun schilderstijl zo eigen dat hij zich kon meten met het beste dat in Amsterdam werd gemaakt. Hem werd echter niet de tijd vergund verder uit te groeien tot een van de grotere meesters in de portretschilderkunst, want hij overleed al in 1666 op 42-jarige leeftijd.

Literatuur:
Houbraken, De Groote Schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (1719-21).
B.J.A. Renckens, De Hoornse portretschilder Jan Albertsz Rotius, Nederlandsch Kunsthistorisch Jaarboek 2 (1948-49), p. 165-234.
H.F. Wijnman, Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, deel 8, kol. 1276-79.

Gegevens aangeleverd en bewerkt door: John Brozius te Hoorn (2012).