Distributiesystemen, consumptie en materiële cultuur
Clé Lesger, Universiteit van Amsterdam

Een essentieel kenmerk van de huidige consumptiemaatschappij is dat het verlangen naar consumptie nooit volledig te bevredigen is. Een recent verschijnsel is die hang naar "spullen" overigens niet. De Schotse economist Sir James Steuart (1712-1780) schreef al dat de mens gedwongen is te werken omdat hij de slaaf is van zijn eigen verlangens. Studies naar de materiële cultuur hebben duidelijk gemaakt dat er in de vroegmoderne periode (ca.1450-ca.1850) sprake was van een enorme toename in het assortiment consumptiegoederen dat beschikbaar kwam voor het kooplustige publiek. Terwijl door uitvoerig onderzoek in boedelinventarissen de kennis over spullen die mensen aanschaften en de veranderingen in smaak en mode sterk is toegenomen, weten we nog maar heel weinig van de economische infrastructuur waarlangs distributie en aanschaf plaatsvonden. Toch is die verbinding tussen producent en consument van essentieel belang voor een juist begrip van wat wel de "consumer revolution" wordt genoemd. In mijn bijdrage aan het symposium heb ik gepleit voor meer onderzoek naar deze distributiesystemen, waarin uiteraard niet alleen grote kooplieden een rol speelden, maar vooral ook de (verkopende) ambachtslieden, winkeliers, marskramers, marktkooplieden en andere detailhandelaren. Zij vormden immers de onmisbare schakel tussen producent en consument. West-Friesland is voor een dergelijk onderzoek een geschikt gebied vanwege de intensieve relaties tussen de Westfriese steden en het omliggende platteland én vanwege de nabijheid van een van de belangrijkste handels- en distributiecentra uit de vroegmoderne periode: Amsterdam. Rond het brede thema van distributiesystemen, consumptie en materiële cultuur heb ik voorlopig drie clusters van vragen geformuleerd:
Hoe ging de distributie van producent naar consument concreet in zijn werk?
Langs welke tussenhandelaren bereikten de verschillende consumptiegoederen de consument?
Welke verschillen bestonden er tussen de distributiesystemen in steden en die op het platteland?
Wat is de invloed van de concrete infrastructuur aan wegen en waterwegen en wat de invloed van organisatorische veranderingen (beurtvaart) op het distributiesysteem?
Hoe verhielden de verschillende groepen tussenhandelaren zich tot elkaar?
Bestond er een hiërarchie van tussenhandelaren, en zo ja, hoe zag deze er uit?
Waar en wanneer was er sprake van rivaliteit en waar en wanneer van samenwerking?
Waar en wanneer speelden vrouwen een rol in de tussenhandel?
Wanneer en op welke wijze beïnvloedden overheden de relaties tussen de verschillende groepen tussenhandelaren?
Op welke wijze hebben tussenhandelaren vorm gegeven aan de revolutie in consumptie en materiele cultuur?
Waar, wanneer en hoe hebben zij nieuwe producten opgenomen in het assortiment?
Welke middelen hebben zij ingezet om de consument tot aanschaf te verleiden (reclame, etalages/winkelinrichting etc.)?
Hoe was het vestigingsgedrag van de tussenhandelaren, d.w.z. de ruimtelijke spreiding of concentratie binnen steden en dorpen?
Uiteraard spelen bij alle vragen de veranderingen in de loop van de tijd en de verschillen tussen stad en platteland een rol.

Discussie
Herman Kaptein haakt in op de parallellen die inleider ziet tussen Londen in de achttiende en Amsterdam in de zeventiende eeuw. Zijns inziens ligt de situatie in Engeland anders dan in de Republiek door de inzet van de industriële revolutie in Engeland. Onder verwijzing naar Jan de Vries stelt hij, dat voor de Republiek een andere vraagstelling geldt dan voor Engeland. Jan Bieleman daarentegen is van mening dat in de Republiek tijdens onze Gouden Eeuw wel degelijk sprake is van een industriële revolutie en wijst op de agrarische ontwikkeling met name in Holland, mede in verband met de droogmakerijen die een andere aanpak vereisten dan de traditionele. Frans Diederik is van mening dat de plaats van de godsdienst in de benadering van inleider wat onderbelicht blijft. Zie de rol van Doopsgezinden, Katholieken en Joden. Verder spelen in de distribuerende groothandel niet alleen de kooplieden een grote rol, maar ook de schippers. Juist daarom is de beoefening van de streekgeschiedenis van groot belang.
Carly Misset pleit ervoor, gezien het omvangrijke terrein dat door inleider wordt aangegeven, het onderzoek te beperken tot bepaalde beroepen en situaties. In dat verband wijst Jos Leenders op de clustering van ambachten in Hoorn. Als probleem geeft hij ook het versnipperde bronmateriaal in de archieven. Lesger geeft aan, dat onderzoek zich zou kunnen richten op goed herkenbare producten in de boedelinventarissen, bijv. boeken en asiatica en niet begrippen als kleding. Nanne Groot tenslotte ziet behalve voor de marskramers ook een rol binnen het distributiesysteem weggelegd voor de hannekemaaiers.