Smeding, Sikke (1889-1967)

Van leraar Rijkslandbouwwinterschool Schagen tot alleenheerser van de Wieringermeer

Sikke is geboren in Witmarsum (Fr.) op 6 februari 1889. Hij was de zoon van Dooitze Smeding, ambtenaar van de burgerlijke stand, en Geertje Bangma. Hij trouwde in 1918 met Anna Catharina de Veer afkomstig uit Schagen. Sikke overleed op 6 december 1967 in Lunteren.

Een bijzondere carrièrestart
Na de HBS in Leeuwarden koos Sikke in 1909 voor een opleiding aan Rijks Hoogere Land-, Tuin-, en Boschbouwschool te Wageningen, van jongsaf aan had hij het verlangen een moderne boer te worden. Tijdens de mobilisatie in augustus 1914 werd Sikke opgeroepen voor de militaire dienst. Hij zou hierdoor niet op een vastgestelde tijd kunnen afstuderen en een particuliere studielening direct moeten terugbetalen.
De legertop in Den Haag toonde geen begrip, zijn commandant wel. In het kader van ‘bijzonder corvee’ kreeg hij de opdracht nog in 1914 in stilte af te studeren. Daarna moest hij zijn kennis overdragen aan medesoldaten. In oktober 1915 werd Sikke uit militaire dienst gehaald om een vacature voor ‘aspirant leraar’ aan de Rijkslandbouwwinterschool in Schagen te vullen. Een gedwongen keuze maar achteraf bezien de onmisbare opstap voor de ambtelijke carriere van ir S. Smeding.

Secretaris van de ‘ontziltingscommissie’
Tijdens de watersnoodramp van januari 1916 werden forse delen van Noord-Holland met zout water overspoeld. Zo verdronk in de Anna Paulownapolder ruim 3300 ha landbouwgrond. Daar raakte Smeding na de drooglegging betrokken bij wetenschappelijke proeven om de gronden efficient te ontzilten. Als secretaris van de ‘ontziltingscommissie’ noteerde hij alle bevindingen wetenschappelijk nauwkeurig. Zijn notities werden in 1921 door ‘de Directie van den Landbouw’ met trots gepubliceerd.
In de tussentijd werd de nog jonge Smeding directeur van de Rijkslandbouwwinterschool en rijkslandbouwconsulent voor Noord-Holland.

Leiding over de proefpolder Andijk
In Den Haag zong Smedings naam al rond, vooral bij de voorstanders van de Zuiderzeewerken. In 1922 werd hij lid van de commissie Lovink die op basis van economisch-landbouwkundig onderzoek een voorzetting van de Zuiderzeewerken vanzelfsprekend achtte. Voor nader onderzoek werd de aanleg van een proefpolder in de Zuiderzee bij Andijk bepleit. Die kwam er in 1927, 40 ha groot. Smeding kreeg de leiding over dit onderzoeksproject dat stoelde op de publicatie uit 1921. Hij maakte indruk niet alleen door zijn kennis maar ook door de goede contacten die hij met vooruitstrevende jonge agrariërs in de kop van Noord-Holland had opgebouwd.

Directoraat Wieringermeer: van driemanschap to éénhoofdig leider
Tot 1929 wist Smeding de leiding over zijn school en het directoraat over de proefpolder te combineren. Toen riep Den Haag hem. Waterstaatkundige plannen voor drooglegging van delen van de Zuiderzee en voor het waterbeheer erna waren er wel, maar een plan voor de inrichting en bevolking van de nieuwe polders ontbrak.
Het enige wat men zeker wist dat een herhaling van de rampzalige geschiedenis van de Haarlemmermeerpolder moest worden voorkomen. Toen had namelijk de overheid zich na de drooglegging (1852) volledig teruggetrokken. Een bijkomend probleem was dat Waterstaat en Financiën elkaar de leiding over de uitvoering van de Zuiderzeewerken niet gunden en een machtsstrijd voerden.
‘Buitenstaanders’, Smeding en twee oud-studiegenoten uit Wageningen Mesu en Robroek, kregen de opdracht een richtinggevend plan op te stellen. Het nieuwe proefgebied hiervoor werd de in 1930 drooggelegde Wieringermeer. Het drietal vormde het directoraat van de Wieringermeer met als standplaats Alkmaar (Schagen werd te klein bevonden).
Sikke werd voorzitter en kreeg de landbouwkundige afdeling onder zich, Mees de cultuur-technische afdeling en Roobroek de sociaal-economische. In 1934 was het driemanschap niet meer in staat de Haagse machinaties gezamenlijk te weerstaan. Er ontstond een onderlinge machtstrijd. Minister-president Colijn greep persoonlijk in, Smeding werd in 1935 éénhoofdig leider van het Directoraat Wieringermeer.
Smeding was het prototype van de onkreukbare en neutrale ambtenaar, die hard werkte en zich ver hield van het societyleven. Weinig mensen kregen de kans om bij hem thuis zijn gezin te ontmoeten.

Gaf blijk van een duidelijke visie en grote dadendrang
Smedings eerste doelstelling was van de onherbergzame polder een rationeel ingerichte, vruchtbare landbouwstreek te maken. Om dit te verwezenlijken trok hij de werkzaamheden zoveel mogelijk naar zich toe en omringde zich met een vaste groep trouwe medewerkers o.a. secretaris A. Blaauboer. Omdat de bijbehorende wetgeving tot 1937 vaak nog ontbrak had hij een grote handelsvrijheid.
Smeding gaf blijk van een duidelijke visie en een grote dadendrang. Zo weigerde hij direct alle beschikbare gronden te verdelen en koos tegen de heersende opvattingen in voor een tijdelijke staatsexploitatie van een deel van de zoute gronden. Voor een hogere opbrengst op termijn moest de wetenschap eerst ruimte en tijd krijgen. Ook wist hij de regering ervan te overtuigen dat in de beginfase onderzoek, beleidsvoorbereiding, uitvoering en domeinbeheer onder één projectorganisatie moesten vallen. Een vrije vestiging van mensen in de polder wees hij af. Hij geloofde in het nut van een grondige voorselectie. Zo ontstond een draaiboek voor een volgend Zuiderzeewerk, de Noord-Oostpolder.

Week niet voor groeiende kritiek
Pas in 1937 kwam er een bij wet geregeld bestuur, het Openbaar Lichaam Wieringermeer, met één gezagsdrager. Smeding werd burgemeester, rentmeester en dijkgraaf tegelijk. Vier jaar lang negeerde Smeding de groeiende kritiek onder de bevolking op zijn ondemocratische handelswijzen en het ontbreken van een gekozen gemeenteraad. Zijn tegenargument was dat de Wieringermeerbevolking nog niet de juiste samenstelling had en dat het samenhorigheidsgevoel nog niet voldoende was ontwikkeld. Eerst moest nog de laatste helft van de boerderijen worden uitgegeven.

Landdrost Noordoostpolder
In 1941 ontstond de gemeente Wieringermeer. Smeding was toen feitelijk al vertrokken naar de Noordoostpolder. In 1942 werd hij benoemd tot landdrost over de net drooggevallen Noordoostpolder met evenveel macht als in de Wieringermeer. De Duitse bezetter zag de polder als een onmisbaar voedselareaal in de toekomst. Ze gaf Smeding dan ook veel ruimte o.a. om de vele benodigde arbeidskrachten aan te trekken. De polder bood werk en schuilplaatsen voor een toenemend aantal onderduikers. Dit wist de bezetter maar pas in 1944 vonden hevige razzia's plaats. Rauter zelf bedreigde Smeding met de kogel, met tegenzin dook hij enige tijd onder.

Afscheid van de bevolking van de Wieringermeer
In 1954 ging Smeding met pensioen. Pas toen nam hij afscheid van de bevolking van de bevolking van de Wieringermeer met een rondtocht door de dorpen en het afnemen van een voor hem georganiseerd defilé. Onder het motto ‘van dode aarde tot levend land’ brachten bijna alle bedrijven, organisatie en verenigingen uit eerbetoon talloze facetten van het leven in de Wieringermeer in beeld.

Bronnen:
E. Hermsen, Dr. Ir. S. Smeding, directeur landdrost van de Wieringermeer en de Noordoostpolder 1930-1954, Zutphen 1988.
A.M.C. Dissel, Smeding, Sikke (1889-1967). In: Biografisch Woordenboek van Nederland.
Smedings leven en werken 1889-1967. In: Kroniek Historisch Genootschap Wieringermeer, december 2004.
Eva Vriend, Het nieuwe land: het verhaal van een polder die perfect moest zijn. 2014.

Gegevens samengesteld en aangeleverd door: Peter Wester te Beuningen (Ov.) (2017).