West-Friesland is eigenlijk een bijzondere eend in de ‘stedenbijt’; enerzijds heeft het de hoogste dichtheid in Nederland wat betreft door de graaf van Holland verleende stadsrechten, anderzijds zijn er maar drie steden met ‘echte stadsrechten’. Dat zijn in volgorde van hun stadsrechtverlening: Medemblik (1289), Enkhuizen (1356) en Hoorn (1356).
Daarnaast kreeg een aantal kleinere plaatsen zogenoemde stederechten, te weten: Grootebroek (1364), Schellinkhout (1402), Hoogwoud, Hem, Sijbekarspel, Spanbroek, Wognum, Abbekerk, Niedorp, Schagen, Westwoud (allemaal in 1414), Barsingerhorn, Winkel, Langedijk (alle drie in 1415), Wijdenes (1430) en – het later in Schagen opgegane – Burghorn (1462).
Echte steden
De drie oudste plaatsen kregen stadsrechten met de bedoeling dat dit ook echte steden zouden worden, met stadsmuren, een eigen stadsbestuur en met een centrale functie voor het aangrenzende platteland.
De kleinere plaatsen, dorpen eigenlijk, werden bestuurlijk samengevoegd en kregen een gezamenlijk stederecht, dat oorspronkelijk was gebaseerd op het stadsrecht van Alkmaar. Deze plaats, gelegen aan de rand van West-Friesland, kreeg zijn stadsrechten in 1254.
Het was niet de bedoeling dat de dorpen tot echte steden zouden uitgroeien, het ging vooral om een bestuurlijke reorganisatie. Tot dan toe regelden zogenoemde baljuws namens de graaf van Holland de gang van zaken in het gebied. Het regende echter klachten van de dorpelingen over hun slechte handelwijze, hun willekeur en hun financiële uitbuiting van de inwoners. Toen de graaf dat na het zoveelste incident beu was, besloot hij tot een rigoureuze ingreep. De baljuws moesten verdwijnen en de dorpelingen kregen een soort zelfbestuur, via het stederecht, dat leek op dat van de grotere steden. Deze plaatsen werden echter niet als stad maar als de ‘kleine steden’ betiteld.
West-Friesland heeft ‘achter de stadspoorten’ verrassend veel moois te bieden waarbij ieder object zijn eigen kleurrijke en nog steeds tastbare geschiedenis uit vele eeuwen te vertellen heeft.