Toeristische attractie was ooit pure ernst

Het overkomt menig toerist. Argeloos rijdt men Medemblik binnen, gecharmeerd door de draaiende wieken van graanmolen De Herder, gelokt door de oude scheve toren van de Bonifaciuskerk. Plotseling worden de gevoelens van nostalgie nog versterkt door een gillende stoomfluit. Er klinkt gestamp en gesis. Een conducteur holt met een rode vlag naar de overweg. Daar rijdt een stoomlocomotief vol glimmend gepoetst koper voorbij, gevolgd door een reeks rijtuigen vol enthousiaste toeristen.

De stoomtram van Hoorn naar Medemblik is een toeristische attractie, maar ruim een eeuw geleden was het pure ernst. Aangestoken door het succes van Enkhuizen, dat het voor elkaar had gekregen dat de spoorlijn Zaandam-Hoorn werd doorgetrokken tot de Haringstad, stak een aantal notabelen in Medemblik de koppen bijeen.

Overbodig plan

Enkhuizen vond het plan volstrekt overbodig. Een lijn naar Enkhuizen met de mogelijkheid per boot verder te reizen leek een nuttige zaak, maar wat moest Medemblik met een spoorverbinding? Om nog maar niet te spreken van stationnetjes in de tussenliggende dorpen zoals Twisk, Wognum en Zwaag.
De Medemblikkers lieten zich echter niet uit het veld slaan. Onder leiding van notaris Donker, dijkgraaf van de Vier Noorder Koggen, werd enkele dagen voor Kerstmis 1883 een vergadering belegd in het Waterschapshuis aan de Westerhaven.
Men moest meegaan met zijn tijd, beweerde de dijkgraaf en hij formuleerde als voorwaarde: ‘… dat alsdan in de allereerste plaats, noodig is eene directe verbinding aan het ijzeren net van open spoorwegen, dat de bronnen van welvaart in hoofdzaak begrenst, omvat en in zich sluit’.
Het lukte om het voor die tijd grote bedrag van een half miljoen gulden bij elkaar te krijgen. Hierna volgde de oprichting van de Lokaalspoorweg Hollandsch Noorderkwartier. Drie jaar later lag de twintig kilometer lange baan klaar en werden de charmante door architect Krieger ontworpen stationnetjes opgeleverd. De baan, de stations en seintoestellen bleven in eigen beheer, maar voor het rijdend materieel werd een overeenkomst aangegaan met de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij.


De perrons in Hoorn van Museumstoomtram Hoorn-Medemblik in 2009. (Foto TM)

Stoomtram

Nadrukkelijk sprak men van stoomtram en niet van -trein, om zo onder de wetgeving op de trams te vallen. Deze was veel minder streng dan die voor de treinen. De locomotieven mochten dan niet zwaarder zijn dan tien ton en de maximum snelheid was vijftien kilometer per uur. Deze speciale tramlocs waren gebouwd volgens het zogenoemde stoof-model: met ijzeren kasten waarin de ketel en het drijfwerk verborgen was. Naar men zegt om te verhinderen dat de paarden zouden schrikken door het gesis van de stoom en geflonker van de draaiende wielen.
Op 2 november 1887 reed de eerste trein vrolijk fluitend Medemblik binnen. Overal hing de vlag uit. Het stadje vierde feest. Aan het eeuwenlange isolement was een einde gekomen. De lijn werd een succes. De dienstregeling – in het begin reden er maar vier treinen per dag – werd uitgebreid tot elf per dag. Ook het goederenvervoer voorzag duidelijk in een behoefte. Als er markt was in Hoorn en Purmerend werden extra treinen ingezet.
Er kwamen grotere en sterkere locomotieven en de snelheid mocht opgevoerd worden tot 45 kilometer per uur. Het ging goed tot na de Eerste Wereldoorlog. De autobus deed zijn intrede. Plotseling realiseerde men zich dat de stationnetjes zoals in Twisk toch wel een eind lopen van het dorp aflagen. Steeds meer passagiers kozen voor de bus. Vanaf 1935 was er nog alleen sprake van goederenvervoer.

Eind in zicht

In het begin van de Tweede Wereldoorlog was er een tekort aan bussen en benzine. Even leefde het personenvervoer per stoomtram op, maar een jaar later was er zo'n schaarste aan kolen dat daaraan weer een einde kwam. Het goederenvervoer sukkelde nog door tot 1972.

Blauwdruk (detail) uit 1886 van ir. Krieger, met het ontwerp van het station dat op verschillende plaatsen langs de lokaalspoorlijn Hoorn-Medemblik zou worden gebouwd. (WFA)

Stoomliefhebbers zagen het einde van een tijdperk naderen. Zij richtten de Tramweg Stichting op en op Hemelvaartsdag 1968 reed de eerste museumstoomtrein van Hoorn naar Medemblik.
In 1972 verdwenen de goederentreinen en kon het echte werk beginnen. Prins Bernhard gaf met een fluitsignaal het startsein tot vele duizenden ritten met een prachtige verzameling rijdend materiaal. Gerestaureerd en onderhouden door een schare enthousiaste vrijwilligers.