Eens stond de Bangert in bloei

De originele druivenkassen staan er nog en op de smalle strook grond erachter groeien oude fruitbomen. Maar rondom de historische tuin van de familie Balk aan de Koewijzend in Zwaag verrezen moderne woningen. Tot ver in de 20ste eeuw trok de bloeiende Bangert, het beroemde fruitteeltgebied tussen Zwaag en Blokker, in het voorjaar veel bekijks. De meeste fruitbedrijven verdwenen, alleen in de tuin van Balk is de aloude manier van telen nog te zien.


Gezicht op de historische fruittuin van de familie Balk aan de Koewijzend in Blokker. (Foto TM)

Al sinds de Middeleeuwen staat het grensgebied tussen de dorpen Zwaag en Blokker bekend als de Bangert. Het was de Hoornse burger Jan Heesjes die daar in 1469 de eerste vruchtbomen plantte. Hij koos die plek vanwege de hoge ligging van de grond. Velen volgden in de loop der tijden zijn voorbeeld, want er was veel vraag naar fruit, niet alleen vanuit de groeiende stad en ommeland, maar ook vanuit de havens waar schepen van de VOC vertrokken. De Bangert (boomgaard of bongerd) werd een begrip, niet alleen in de Nederlandse fruitteelt maar ook ver daarbuiten. Al in 1632 werd de Bangert geroemd om zijn uitgebreide aalbezieloof-plantagies omdat de teelt van bessen werd aangevuld met die van groot fruit, peren, appelen, pruimen en hazelnoten. Het grote fruit teelde men op stammen tot 1,25 meter hoogte (halfstammen) met daaronder de bessenstruiken. Die combinatie maakte de Bangertse bedrijven tot intensieve gezinsbedrijven.

Smalspoor

In de crisistijd, de jaren dertig, bouwden veel tuinders één of meer kassen om met de teelt van druiven een extraatje te verdienen. Op de hoger gelegen gedeelten werd in de loop der jaren de bebouwing geconcentreerd langs de verbindingswegen: lintbebouwing met diepe tuinen achter de woningen. Smalle en rondgelegde percelen omgeven door brede watergangen, haaks op de hoofdwatergangen. Hoge bruggen gaven vanaf de weg toegang tot de huizen omdat de hoofdwatergang ook vaarweg was. De lange percelen werden veelal voorzien van een smalspoor zodat de producten per lorrie naar de opslagruimte op het erf of per boot naar de veiling konden worden vervoerd. Zwaag en Blokker hadden elk een eigen veiling: Bangert en Omstreken (B&O) en Op Hoop van Zegen. De betekenis van de bessen- en pruimenteelt verminderde geleidelijk. Ook zaten er teveel telers op een te kleine onrendabele oppervlakte. Zo werd omstreeks 1960 over het lot van de Bangert in zijn eeuwenoude bestaansvorm bezegeld.
Elders in West-Friesland was er wel voldoende ruimte om tot modernere bedrijfsvormen te komen. Inmiddels waren er naast de stambomen ook de struiken (bomen zonder stam) tot ontwikkeling gekomen. In plaats van de bessen plantte men struiken van appels en peren tussen de halfstambomen. De teelt van peren nam toe omdat het zelden optreden van nachtvorst dit gewest daarvoor bij uitstek geschikt maakte.
Nu wordt de sector gekenmerkt door moderne teeltwijzen zoals V-vormen, uitbuigen van takken, inzagen van stammen en het doorsnijden van de wortels. Ook op het gebied van de gewasbescherming veranderde er veel. De telers maken gebruik van biologische bestrijders zoals roofmijten, roofwantsen, oorwormen, lieveheersbeestjes en sluipwespen, naast een beperkte inzet van chemische middelen.